P. Cantalamessa ofm cap, de huispredikant van het Vaticaan, heeft traditiegetrouw de homilie gehouden tijdens de viering van de kruisverering op Goede Vrijdag in de Sint Pietersbasiliek. De Paus is aanwezig tijdens deze viering. Hier de volledige tekst van deze homilie.
“Nu wij een verheven hogepriester hebben, een die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God”: zo begint de passage uit de Brief aan de Hebreeën die wij als tweede lezing beluisterd hebben. In dit Jaar van de Priester, laat de liturgie van Goede Vrijdag ons toe terug te keren tot de historische bron van het christelijk priesterschap.
Christus’ dood is de bron van twee realisaties van het priesterschap: ambtelijk, van bisschoppen en priesters, en universeel, dat van alle gelovigen. Inderdaad, ook dit laatste is gegrond op het offer van Christus die, zo zegt de Apocalyps, “ons liefheeft en van de zonden heeft verlost door zijn bloed, die ons gemaakt heeft tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader” (Openb. 1, 5-6). Daarom is het vitaal de aard van Christus’ offer en priesterschap te begrijpen, want daarvan moeten wij, priesters en leken, zij het op een verschillende manier, de stempel dragen en proberen te leven volgens de eisen ervan.
De Brief aan de Hebreeën legt uit waarin het nieuwe en unieke karakter van Christus’ priesterschap bestaat, niet alleen met betrekking tot het priesterschap van het oude verbond, maar ook – zoals de geschiedenis van de godsdiensten ons leert – met betrekking tot iedere andere priesterlijke instelling, ook buiten de Bijbel. “Nu is Christus gekomen, de hogepriester van het waarachtige heil (…) Hij is het heiligdom binnengegaan, eens voor altijd, en Hij heeft een eeuwige verlossing verworven. Want als het bloed van bokken en stieren en de gesprenkelde as van een vaars de verontreinigden kan heiligen zodat zij wettelijk rein worden, hoeveel groter is de kracht van Christus’ bloed! Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat onze ziel zuivert van dode werken om de levende God te eren” (Hebr. 9, 11-14).
De andere priesters offeren allemaal iets dat los van hen staat, Christus heeft zichzelf geofferd; de andere priesters offeren allemaal een offer, Christus heeft zichzelf als offer aangeboden! De heilige Augustinus heeft dit nieuwe soort van priesterschap samengevat in een gekende formulering, waarin priester en slachtoffer één zijn: “Ideo sacerdos, quia sacrificium”: priester, want slachtoffer” (H. Augustinus, “Belijdenissen”, 10, 43).
* * *
In 1972 lanceerde een Franse denker de theorie, “geweld is het hart en de verborgen ziel van het heilige” (R. Girard, “La violence et le sacré”, Grasset, Parijs 1972). Aan de oorsprong en in het centrum van elke godsdienst staat namelijk het offer, en een offer brengt vernietiging mee en dood. Het dagblad “Le Monde” juichte die uitspraak toe en zei dat jaar “met een sterretje aan te tekenen in de annalen van de mensheid”. Maar deze geleerde had reeds voor die datum toenadering gevonden tot het christendom en met Pasen 1959 had hij zijn” bekering” publiek gemaakt door zich gelovig te noemen en terug te keren naar de Kerk.
Dit liet hem toe zich in zijn daarop volgende studies niet te beperken tot een analyse van geweld, maar aan te duiden hoe eruit te geraken. Helaas, velen blijven René Girard citeren als degene die het verbond tussen het sacrale en het geweld heeft aangeklaagd en zeggen niets over de Girard die zei dat het paasmysterie van Christus dit verbond voor altijd gebroken en verbroken heeft. Volgens hem ontmaskert en verbreekt Jezus het mechanisme van de zondebok die het geweld sacraal maakt, door zichzelf, de Onschuldige, tot slachtoffer te maken van alle geweld M. Kirwan, “Discovering Girard”, Londen 2004.
Het proces dat leidt tot het ontstaan van de godsdienst wordt omgekeerd in vergelijking met de uitleg die Freud eraan gegeven had. In Christus, is het God die zich tot slachtoffer maakt, en niet het slachtoffer (bij Freud, de oervader) dat, na geofferd te zijn, verheven wordt tot Goddelijke waardigheid (de Vader in de hemel). Het is niet meer de mens die offers brengt aan God maar God die zich “offert” voor de mens door Zijn enige Zoon voor hem aan de dood over te leveren Vgl. Joh. 3, 16 . Het offer heeft niet meer de functie de godheid “tot bedaren te brengen”, doch veeleer de mens tot bedaren te brengen en hem te doen afzien van zijn vijandigheid tegenover God en zijn naaste.
Christus is niet met andermans bloed gekomen, maar met het Zijne. Hij heeft Zijn zonden niet op andere schouders gelegd – die van mensen of dieren -; Hij heeft de zonden van de anderen op Zijn eigen schouders gelegd: “In zijn eigen lichaam heeft Hij onze zonden op het kruishout gedragen” (1 Pt. 2, 24).
Kan men nog van “offer” blijven spreken als het over de dood van Christus gaat en dus over de mis? Girard heeft dit woord lang afgewezen, het was volgens hem te zeer getekend door de idee van geweld, maar uiteindelijk heeft hij het als een mogelijkheid aanvaard, op voorwaarde dat men in het offer van Christus een nieuw soort offer zou zien en dat men die verandering van betekenis zou zien als “het centrale feit in de godsdienstige geschiedenis van de mensheid”.
* * *
Vanuit dit gezichtspunt bevat Christus’ offer een geweldige boodschap voor de wereld van vandaag. Het roept de wereld toe dat geweld een archaïsch overblijfsel is, een terugkeer naar primitieve en voorbijgestreefde stadia van de mensengeschiedenis – en met betrekking tot de gelovigen – een schuldige en ergernisgevende vertraging in de bewustwording van de kwaliteitssprong die Christus bewerkt heeft.
Het herinnert er ook aan dat het geweld de verliezer is. In bijna alle oude mythen is het slachtoffer degene die overwonnen werd en de beul de overwinnaar. Jezus heeft het teken van de overwinning gewijzigd. Hij heeft een nieuw soort van overwinning ingevoerd, die er niet in bestaat slachtoffers te maken, maar zichzelf tot slachtoffer te maken. “Victor quia victima!”, “overwinnaar, want slachtoffer”, zoals Augustinus de Christus van het Kruis noemde H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10, 43.
De moderne waarde om slachtoffers, zwakken en het bedreigde leven te verdedigen, is ontstaan op christelijk terrein, zij is een late vrucht van de revolutie die Christus bewerkt heeft. We hebben er een tegenbewijs van. Als men de christelijke visie loslaat (zoals Nietzsche) om de heidense visie te laten herleven, dan gaat die overwinning al dadelijk verloren en gaat men “de sterke, de machtige, de supermens als hoogste versie” verheffen en de christelijke visie “een slavenmoraal” noemen, de vrucht van het gevoel van onmacht van de zwakken tegenover de sterken.
Helaas, diezelfde moderne cultuur die geweld veroordeelt, bevordert en verheft ze anderzijds. Men trekt zich ten overstaan van bepaalde bloedige feiten wanhopig de haren uit, echter zonder zich rekenschap te geven dat men het terrein voorbereidt met de publicitaire bladzijde van het dagblad of het programmaoverzicht van de televisie. Het genoegen dat men schept in uitweidingen over geweld en in de competitie, wie als eerste het nieuws brengt en het meest geloofde wordt, werken dit nog in de hand. Het resultaat is geen loutering van geweld, maar zet ertoe aan. Het is verontrustend te zien dat geweld en bloed tot de meest aantrekkelijke ingrediënten behoren van films en videospelletjes, men wordt door dit geweld aangetrokken en schept er plezier in ernaar te kijken.
De hierboven genoemde geleerde, René Girard, heeft de gietvorm blootgelegd waaruit het mechanisme van het geweld voortkomt: onbewuste imitatie, nabootsing, deze aangeboren neiging van de mens om alleen wenselijk te vinden wat de andere verlangt en dus te herhalen door de dingen na te doen die men de anderen ziet doen. De psychologie van de “kudde” leidt ertoe een “zondebok” te kiezen om in de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand - over het algemeen, het zwakste element, datgene wat verschilt – een eigen, kunstmatige en momentane samenhang te vinden.
We hebben er een voorbeeld van in het terugkerend geweld van jongeren in stadia of in het geplaag op school en in bepaalde straatmanifestaties die slechts puin en vernieling achterlaten. Een generatie van jongeren met het zeldzame voorrecht geen echte oorlog gekend te hebben, nooit opgeroepen te zijn in het leger, zij amuseert zich (want het gaat om een spel, alhoewel dom en soms tragisch) met het uitvinden van oorlogsspelletjes, gedreven door hetzelfde instinct dat de eerste bendes bezielde.
* * *
Maar er is nog een ernstiger en meer verspreid geweld dan dit van jongeren in stadia en op straat. Ik spreek hier niet over geweld op kinderen, waaraan zich helaas zelfs leden van de geestelijkheid hebben schuldig gemaakt; daarover wordt elders voldoende gesproken. Ik wil spreken over geweld op vrouwen. Het stelt mij de gelegenheid, mensen en instellingen die dit geweld bestrijden, te doen begrijpen dat Christus hun beste bondgenoot is.
Het gaat om geweld dat des te zwaarder is omdat het zich afspeelt in de beschutting van de huiselijke kring, door niemand geweten, tenminste als het niet openlijk gerechtvaardigd wordt door pseudo-religieuze en culturele vooroordelen. De slachtoffers staan hopeloos alleen en weerloos. Nu pas vinden sommigen, dank zij de steun en bemoediging van vele verenigingen en instellingen, de kracht om met onverhuld gelaat naar buiten te treden en de schuldigen aan te klagen.
Dit geweld is hoofdzakelijk seksueel. De man denkt zijn viriliteit te bewijzen door de vrouw te bedreigen, zonder er zich rekenschap van te geven dat hij zo zijn onzekerheid en lafheid toont. Zelfs tegenover een vrouw die verkeerd gehandeld heeft, welk een tegenstelling met de houding van Christus en degene die men nog ziet in bepaalde middens! Fanatisme roept steniging in; Christus antwoordt de mannen die een overspelige vrouw bij Hem brengen: “Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen” (Joh. 8, 7). Overspel is een zonde die altijd met twee begaan wordt, maar waarvoor altijd slechts één gestraft werd (en in sommige delen van de wereld is het nog zo).
Geweld tegen de vrouw is vooral hatelijk wanneer het zich nestelt daar waar wederzijds respect en liefde zouden moeten heersen: in de relatie tussen echtgenoot en echtgenote. Inderdaad, geweld komt niet altijd en niet helemaal van één kant, het kan ook verbaal zijn en niet alleen met de handen, maar niemand kan ontkennen dat in de grote meerderheid van de gevallen, de vrouw het slachtoffer is.
Er zijn gezinnen waar de man zich nog gemachtigd voelt om de toon te verheffen en de hand te heffen tegen de meesteres des huizes. Vrouwen en kinderen leven soms onder de bedreiging van “de woede van papa”. Tot hen zouden wij vriendelijk moeten zeggen: “beste mannelijke collega’s, toen God de man schiep, was het niet Zijn bedoeling ons het recht te geven voor kleinigheden in woede uit te barsten en met de vuist op tafel te slaan. Het woord dat na de zondeval tot Eva gericht werd: hij (de man) zal over u heersen Vgl. Gen. 3, 16 , was een bittere voorspelling, geen toelating”.
Johannes Paulus II heeft de praktijk ingevoerd vergiffenis te vragen voor collectieve fouten. Eén ervan, onder de meest gerechtvaardigde en noodzakelijke, is de vergiffenis die de ene helft van de mensheid moet vragen aan de andere: mannen aan vrouwen. Dit vergiffenis vragen mag niet algemeen en abstract blijven. Het moet leiden, vooral zij die zich christenen noemen, tot concrete gebaren van bekering, het belijden van schuld en verzoening in de schoot van het gezin en de samenleving.
* * *
De Brief aan de Hebreeën die wij beluisterd hebben, zegt : “In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden” (Hebr. 5, 7). Jezus heeft de situatie van slachtoffer, de onderdrukte schreeuwen en verborgen tranen, in heel hun wreedheid gekend. Werkelijk, wij hebben geen hogepriester die niet in staat is mee te lijden met onze zwakheden. In elk slachtoffer van geweld beleeft Christus Zijn ervaring op aarde opnieuw en geheimvol. Hij zegt trouwens over ieder van hen: “het is aan Mij dat gij dit gedaan hebt” Vgl. Mt. 25, 40 .
Door een zeldzame samenloop van omstandigheden, valt dit jaar ons Pasen in dezelfde week als het joodse Pasen, dat er de voorouder van is en de gietvorm waarin het zich gevormd heeft. Dit zet ons aan om na te denken over onze joodse broeders. Zij weten uit ondervinding wat het betekent, het slachtoffer te zijn van collectief geweld en daarom kunnen zij er de herhaaldelijke symptomen van herkennen. Ik heb deze dagen een brief ontvangen van een joodse vriend en met zijn toelating deel ik met u een passage eruit. Zie wat hij schrijft:
“Ik volg met afkeer de gewelddadige en concentrische aanvallen op de Kerk, de Paus en de gelovigen uit de hele wereld. Het gebruik van stereotiepen, het overgaan van de persoonlijke verantwoordelijkheid en fout naar de collectieve, brengen mij de meest beschamende aspecten in herinnering van het antisemitisme. Daarom wens ik u persoonlijk, de Paus en heel de Kerk, mijn solidariteit te betuigen als een jood van de dialoog en namens iedereen die in de joodse wereld (en ze zijn talrijk) deze gevoelens van broederschap delen. Ons Pasen en het uwe hebben onmiskenbaar verschillende elementen maar zij leven allebei in de messiaanse hoop die ons zeker zal verenigen in de liefde van de gemeenschappelijke Vader. Ik wens dus u en alle katholieken, een zalig Pasen.” (Zie ook uitleg over deze passage)
Ook wij, katholieken, wensen een zalig Pasen aan onze joodse broeders. Wij doen het met de woorden van hun oude meester Gamaliël die van de “Seder”, het joodse paasmaal, zijn overgenomen door de oudste christelijke liturgie:
“Hij is het die ons heeft doen overgaan
van slavernij naar vrijheid,
van droefheid naar vreugde,
van strijd naar feest,
van duisternis naar licht,
van onderworpenheid naar verlossing,
opdat wij ten overstaan van Hem “Alleluia” zouden zeggen.”
(Pesachim, X, 5, en Melitius van Sarda, “Paashomilie”, 68 (SCh 123, p. 98).
Vert. Sorores Christi
Publicatiedatum: 2 april 2010
Laatst bewerkt: 29 augustus 2016