
Het Jubeljaar 2000
5. De aflaat: Iedereen onder de douche?
Naast de bedevaart en het openen van de heilige deur behoort de aflaat tot de 'klassieke' tekenen van het jubeljaar. Zij is zeker ook het meest problematische teken. Het onbehagen omtrent de aflaat kan te maken hebben met de misbruiken uit het verleden of met pastorale onbeholpenheid. Dan is het heilzaam. Maar het 'schandaal' kan ook aan de fundamenten van het credo raken. Proberen we een beetje helderheid te scheppen. 'Ik bepaal dat alle gelovigen die zich behoorlijk hebben voorbereid, heel het jubeljaar door overvloedig kunnen genieten van de genade van de aflaat volgens de aanwijzingen bij deze H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Incarnationis mysterium
Bul ter afkondiging van het Grote Jubileumjaar 2000
(30 november 1998).' H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bul ter afkondiging van het Grote Jubileumjaar 2000, Incarnationis mysterium (30 nov 1998), 10
In het verleden waren de aflaten een middel om pelgrims naar heiligdommen te lokken om er kwijtschelding te krijgen van de straffen die ze voor hun zonden hadden opgelopen. Soms was het nodig het onbezonnen enthousiasme af te remmen. Vandaag maken we het tegendeel mee. Wat vroeger een lokmiddel was, is nu een hindernis geworden. Men lacht om de aflaat: het klinkt als een 'korting', 'de spons erover'... 'Opruiming van het vagevuur!' De aflaat wekt een aantal volkse voorstellingen en sleept een verouderd taalgebruik in haar kielzog mee: tijdelijke en eeuwige straffen, vagevuur, boete, verdiensten van de heiligen waar men een beroep op kan doen om kwijtschelding te bekomen voor zichzelf of voor de overledenen.
Er loopt een scheidingslijn door de Kerk. De meest 'verlichte' geesten vinden de praktijk van de aflaten achterhaald. Velen van hen hebben overigens evenveel moeite met het sacrament van de biecht - boete - verzoening... De 'kleinen' daarentegen verlangen naar aflaten. Ze dorsten naar barmhartigheid voor henzelf en voor degenen die hen hebben verlaten. Die dorst drukt zich vaak uit in een stuntelige, ja ambigue zoektocht. Maar kijkt de Heer niet vol vreugde naar een hart dat dorst naar barmhartigheid? 'Ik dank U, Vader, ... omdat U dit verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen en het onthuld hebt aan eenvoudigen.' (Lc. 10, 21) Men kan zich minstens de vraag stellen.
Er is een middenweg tussen datgene wat de enen in beweging brengt en waar de anderen allergisch voor zijn. Er is plaats voor een genuanceerder spreken over de aflaat en voor een juistere manier om ernaar te verlangen.
Het gaat er niet om een stormloop naar een 'uitverkoop' in de Kerk te organiseren: een kans op koopjes; de aflaat als een soort zwerfkei die om de 25 jaar uit de hemel valt! 'Iedereen onder de douche, tussen 25 december 1999 en 6 januari 2001': aanbod beperkt! Nee, Gods liefde en barmhartigheid zijn niet gebonden aan tijden die wij hebben vastgesteld, noch aan een prijs (inspanningen) die wij ervoor zouden moeten betalen. De data en die inspanningen zijn er maar om ons in de gelegenheid te stellen open te komen voor de genade en ons erdoor te laten hernieuwen. Het 'genadejaar' is een gewoon jaar van de heilstijd maar dat op een buitengewone manier wordt gevierd. Een jaar van zegen en bekering. 'Iedereen onder de douche?' Dan wel! Wanneer men weer ontdekt dat men bemind wordt, wanneer men zin heeft om te veranderen, om anders te gaan leven en om anderen daar ook de kans toe te geven.
Enkelvoud
Het lachwekkende is dodelijk. Een geniepige glimlach verlamt. Hoe vaak roept het woord aflaat niet meteen een reeks achterhaalde clichés op: entreekaartje voor het paradijs, gesjacher, terugkeer naar de Middeleeuwen, Luther, de Sint-Pietersbasiliek... Het is als een foto waarvan men het negatief kwijt is. Het beeld is vervaagd. Het lemma 'aflaat' staat trouwens niet meer in de actuele theologische woordenboeken.
Dompelen we de film even in een ontwikkelaar die het beeld weer de kwaliteit van een teken zal geven. Na het concilie had Paulus VI al in 1967 de praktijk van de aflaten vernieuwd. Hij begon met de verouderde ontwikkelaar die zelfs de film aanvrat weg te gieten: hij maakte een einde aan de kwantitatieve benadering. Geen sprake meer van aflaten in termen van dagen, maanden, jaren... (Ze waren de barmhartige tegenwaarde die de Kerk de boetelingen aanbood voor de strenge straffen die ze voor de sacramentele verzoening oplegde.) Geen sprake meer van klinkende munt. Enkel nog de gratuïteit van de genade en de oproep tot bekering: een diep ingrijpende zuivering die tegelijk het verleden en de toekomst omspant. Daar moet de Kerk van getuigen.
Johannes Paulus II spreekt zelfs niet meer van 'aflaten' maar van de aflaat in het enkelvoud: echte naam voor de barmhartigheid van de Vader die in Christus overvloedig aanwezig is. De aflaat is geen ding. Ze is Christus in persoon. Hij is onze aflaat. Het gaat dus niet om aflaten te 'verdienen' door allerlei geestelijke oefeningen - de gave Gods is bij bepaling gratis - maar om ontvankelijkheid voor de aflaat. Zonder bekering is er geen plaats voor de gave Gods. En in de overvloed van de goddelijke barmhartigheid en in de ontvankelijkheid ervoor is er geen plaats voor wat voor berekening ook.
Allergie
De overgevoeligheid voor aflaten kan een oppervlakkige reactie zijn, die te maken heeft met de ontsporingen uit het verleden. Maar het kan ook een symptoom zijn van een fundamenteler verzet tegen de meest ingrijpende aspecten van het evangelie. De theologie van de aflaat is een zenuwcentrum midden op de kruising van vier dimensies van het credo.
1. Het gevoel voor onze menselijke roeping als een deelname aan het leven van God en het besef van de zonde als 'minachting van die persoonlijke vriendschap van God voor ons'. De zonde veroorzaakt een breuk en houdt de wanorde in stand in mijn relatie met Hem en met mijn omgeving (de mensheid, de cosmos). Tegenwoordig spreekt men nog zelden van zonde, enkel nog van 'het recht op vergissing'.
2. Het geloof in Christus als bron van alle genade. De aflaat zet mijn zelfgenoegzaamheid op losse schroeven. Hij zet me aan om de genade van de vergeving (sacrament van de verzoening) en de kwijtschelding van mijn straf (aflaat) te ontvangen door de nederige bemiddeling van de Kerk. Hoe aanstootgevend dat ook lijkt, Christus heeft aan haar de bediening van de verzoening toevertrouwd. De incarnatie van Christus is geen nieuwtje dat maar 30 jaar duurde. Ze vindt een vervolg in de Kerk. Christus is ondenkbaar zonder zijn lichaam. Het lichaam is ondenkbaar zonder het hoofd. Elke genade komt door de Kerk.
3. Het geloof in de Kerk als gemeenschap van heiligen, als een levend lichaam waarvan de ledematen door dezelfde genade van Christus worden gevoed, en waar de heiligen voorsprekers zijn voor de zondaars en de levenden voor de overledenen. Het net van hun wederzijdse liefde wordt in de eucharistie geweven, waar Christus zich aan de Vader aanbiedt en waar Hij ons met elkaar verenigt. De Kerk is veel meer dan de zichtbare gemeenschap op aarde, veel meer dan een soort geestelijke UNO.
4. 'Ik geloof in het eeuwig leven'. De belangstelling voor de aflaat hangt voor een groot deel af van die eschatologische dimensie. Daar wordt echter niet meer over gepreekt, daar wordt niet meer in geloofd. In een uitvaartdienst staat men vaak enkel stil bij het leven van de overledene en bij de herinnering die hij in de wereld nalaat. Op het van feest van Allerheiligen vieren wij de voltooiing van de mens in God. Maar tegenwoordig zitten we met Halloween (all hallowed eve = vooravond van Allerheiligen) aan de andere kant: het bezweren van de dood door een maskerade. Het hiernamaals wordt verduisterd, de angsten worden verdreven. Voor de rest wil men niets weten. En voor het geval er toch een hiernamaals zou bestaan, heeft het geloof in de reïncarnatie de wind in de zeilen. Daar 'kloont' men zichzelf in een ander leven. In de Middeleeuwen had men het gevoel dat het 'vagevuur' vol zat met overledenen die er moeite mee hadden zich helemaal open te stellen voor de barmhartigheid van de Vader. Tegenwoordig gaat men meteen 'naar het paradijs'!
Maar niemand is bij zijn dood klaar voor de totale ontmoeting met God. Iedereen verlangt ernaar zich te laten zuiveren door de liefde van Christus en van de heiligen en door de gebeden en de uitingen van liefde van de leden van de Kerk. Het 'vagevuur' is het feit dat we nog niet in staat zijn om de blik van Gods barmhartige liefde te verdragen, omdat ons hart nog verstokt is gebleven.
Aflaat voor de overledenen
Eenmaal dood kunnen we niets meer voor onszelf - we hebben maar één leven. Maar onze medemensen kunnen door Gods genade in ons een berouwvolle liefde opwekken. Die genade raakt ons via de gemeenschap van de heiligen. De barmhartige liefde die wij voor de overledenen in boete (onze eigen bekering) en gebed afsmeken, is een vorm van broederlijke naastenliefde die door de sluier van de dood heen breekt. Op onze weg naar bekering worden wij door een mysterieuze band met al onze broeders en zusters verenigd: 'Bidden om de aflaat te verkrijgen betekent binnentreden in die geestelijke gemeenschap en dus een zich volledig openstellen voor de anderen. Niemand leeft dan ook voor zichzelf, ook niet in het rijk van de geest. En de heilzame zorg voor de redding van zijn ziel staat niet los van vrees en egoïsme tenzij die zorg ook het heil van de ander betreft.' H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bul ter afkondiging van het Grote Jubileumjaar 2000, Incarnationis mysterium (30 nov 1998), 10
Tijdelijke straffen
Wat betekenen de zogeheten 'tijdelijke straffen voor de reeds vergeven zonden'? Lijkt het er niet op dat in de periode tussen de jubeljaren de absolutie alleen volstaat? Alsof men ons tijdens de jubeljaren 'achterstallige betalingen' in herinnering roept die door de absolutie niet waren gedekt! In feite zijn er altijd tijdelijke straffen... De zonde is geen geïsoleerde handeling, een slag zonder gevolgen. Zoals de komeet Halley heeft ze een lange staart. Ze slaat blijvende wonden in de geest en in het lichaam. Ze brengt wanorde in mijn leven, in het leven van de anderen, van de Kerk en van de samenleving en houdt die wanorde in stand: de ene zonde brengt de andere voort...
De vergeving van de zonden is een gerichte handeling die de vriendschapsrelatie met God herstelt. Maar de absolutie lost de gevolgen van de zonde in mijzelf en bij de anderen niet op. Bijvoorbeeld: 'Ik heb ruzie met mijn vrouw' of 'Ik heb haar bedrogen!' De vergeving kan de relatie herstellen: de liefde en de waarheid. Maar iedereen beseft dat de gekwetste persoon en degene die ontrouw is geweest nog een herstelperiode nodig hebben. De vergeving moet nog een plaats krijgen in de geschiedenis, in heel het bestaan. Zeggen dat men zich wil verzoenen is niet genoeg. Men kan er bijvoorbeeld aan toevoegen: 'En laten we een week naar de Balearen vertrekken. Ik betaal het.' Het is de genade die de aanzet geeft tot het herstel. De tijdelijke straf is dus het spoor dat de zonde na de vergeving nog nalaat. We hebben allemaal behoefte aan 'nazorg': een subjectieve herstelperiode en een objectief goedmaken.
Absolutie en aflaat
In de sacramentele absolutie worden we van de zonde bevrijd en terug met God en onze medemensen verbonden. De aflaat is geen sacrament, maar is wel van dezelfde orde: hij behoort tot de sacramentaliën. De genade van de aflaat voltooit het genezingsproces na het berouw en de absolutie. Als ik iemand haat, verdwijnt die haat niet met de absolutie. Maar de overvloed van de genade van het sacrament leert me mijn broer anders te bekijken en het goede in hem als goed te waarderen. Het is met het sacrament van de verzoening en met de aflaat als met een beeld dat men op een scherm wil projecteren. Eerst zet men het apparaat in de juiste richting. Dan stelt men de lens bij om een scherp beeld te krijgen. Zo zet het sacrament ons weer in de goede richting, het richt ons weer op God en op de anderen. Maar er zijn nog tijd en genade nodig om onze relaties bij te stellen. De aflaat is die zuiverende genade na de vergeving.
'Schat' van de Kerk?
In verband met de aflaat hoort men spreken van de 'schat van de verdiensten van Christus en van de heiligen' waaruit de Kerk zou putten om ons te zuiveren en de schade te herstellen die wij hebben aangericht. Onze taal is te arm om uit te drukken wat ons te boven gaat; daarom hangen we soms aan beelden vast. De schat wordt dan een soort opslagplaats waarin de verdiensten van Christus en de heiligen worden opgestapeld, en die eens in de 25 jaar door de Kerk wordt geopend! Zo heeft men de fijnzinnige opvatting van Paulus over de Kerk als een lichaam waar het leven van alle organen het geheel ten goede komt omgebogen tot een mechanistische voorstelling: de verdiensten worden kwantitatief opgevat en de schat wordt een voorraad.
De schat van de Kerk is Christus. Er zijn geen geheime fondsen naast Hem! We moeten ons de voorspraak van de heiligen ook niet voorstellen alsof zij met gevouwen handen voor God knielen en een uur extra voor ons bidden. Men verwacht van de heiligen enkel dat ze heilig zijn. De schat is niets anders dan de goede gezondheid van heel het lichaam van Christus, die in stand wordt gehouden door Hemzelf en door zijn heiligen. Als wij ergens ziek zijn en onze algemene toestand wankel is, dan wordt de ziekte van dag tot dag erger. Als onze algemene toestand integendeel goed is, dan wordt de ziekte door de gezondheid overwonnen. 'Zo komt er tussen de gelovigen een wonderbare uitwisseling tot stand van geestelijke goederen, krachtens welke de heiligheid van de een de anderen een weldaad verschaft die de mogelijke door iemand aan anderen toegebrachte schade van de zonde verre overtreft. Er zijn mensen die een overvloed nalaten aan liefde, aan gedragen lijden, aan zuiverheid en waarheid die doorstroomt naar anderen en hun steun biedt.' H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bul ter afkondiging van het Grote Jubileumjaar 2000, Incarnationis mysterium (30 nov 1998), 10
Leerschool
In de Middeleeuwen meer nog dan vandaag heeft de praktijk van de aflaten op drie punten bijgedragen tot de opvoeding van het christenvolk: het besef van de ernst van de zonde als belediging van God en van de realiteit van de gevolgen; de gratuïteit van de vergeving en de overvloed van de barmhartigheid die voortvloeit uit het mysterie van het lijden; de rol van de Kerk in de vergeving en de genezing. Het zijn drie fundamentele waarheden: de schepping en de val; het mysterie van de verlossing door het kruis en de uitstorting van de Geest over de Kerk.
De moeilijkheid om de aflaat te begrijpen komt vandaag voor een deel voort uit de moeilijkheid om de natuur van de Kerk te verstaan. Men heeft het over een God die menselijk moet zijn, maar die kan alleen maar in de lucht hangen... Het is alsof de genade zich niet zou kunnen incarneren. Het is heel het sacramentele bestel van de Kerk dat moeilijk te vatten is. Men denkt dat men de incarnatie aanvaardt omdat men gelooft dat Jezus een tijdje op aarde is geweest. Maar men aanvaardt niet dat de Kerk zijn lichaam is. De volgende fase is te beweren dat 'Jezus slechts een mens was'. Feitelijk vormt het dogma van Chalcedon het probleem.
Aflatencultuur
De praktijk van de aflaat levert een bijdrage tot de vernieuwing van de Kerk door de bekering van haar leden. Ze wekt een grotere solidariteit in het geloof en in de naastenliefde, en een grotere liefde voor de Kerk. Door het ontvangen van de vergeving groeit de liefde: zij draagt bij tot het zoeken van constructieve wegen naar rechtvaardigheid, herstel en kwijtschelding van schulden en tot het aanpakken van dramatische situaties in onze onmiddellijke omgeving...
De Kerk bereidt zich ook voor op een openlijk vergiffenis vragen voor de misstappen van haar leden. Ze zal dat vooral op drie punten doen: de verdeeldheden en de geest van verdeeldheid; de vormen van geweld en van onverdraagzaamheid in de dienst van de waarheid; het tekort aan onderscheidingsvermogen in situaties waar de rechten van de mens worden geschonden.
De aflaat verkrijgen
De aflaat is geen magisch drankje. Hij past in het sacramenteel bestel van de Kerk dat stoelt op de samenwerking tussen de genade van Christus en de innerlijke gesteldheid van de gelovige.
Om de aflaat te ontvangen moet men ernaar verlangen! Een kleine bedevaart naar een van de jubileumkerken wekt de dorst. Er is natuurlijk ook een authentieke bekering noodzakelijk: loskomen van de zonde en van elke gehechtheid aan de zonde. De aflaat is geen goedkoop 'entreekaartje': een haastig volbrachte rite, kort en goed! Ver van alle berekening wekt hij een grotere liefde op. Het sacrament van de verzoening herstelt mijn vriendschap met God. De eucharistie en de communie verenigen me nog meer met de Heer die in mij verblijft. Enkele gebeden voor de intenties van de Paus verbinden mij met heel de Kerk.
De aflaat van de Heer die mij zuivert net zoveel als ik het verlang, zet mij ertoe aan op mijn beurt vergevingsgezind te zijn en daden van barmhartigheid te stellen: verzoening met een naaste, bezoek aan iemand in moeilijkheden, delen, beleving van solidariteit... De Geest, die zelf onze verzoening bewerkt, zal ons concrete daden van bekering en herstel ingeven die wij met vreugde en edelmoedigheid zullen stellen.
* De 'H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Incarnationis mysterium
Bul ter afkondiging van het Grote Jubileumjaar 2000
(30 november 1998)' verscheen in Kerkelijke Documentatie, 1-2-1, jg. 27 (1999) nr. 7.
Publicatiedatum: 17 december 1999
Laatst bewerkt: 2 december 2024