Veel mensen vragen zich misschien af: waarom al dat gedoe over de oude en de nieuwe Mis? Dan is enige achtergrondinformatie misschien op zijn plaats. Daarom druk ik hieronder een lezing af die ik gehouden heb voor Vereniging voor Latijnse Liturgie op 19 september 2020 en die naderhand in druk verschenen is in het blad van de Vereniging. Het is goed te beseffen dat de liturgiehervorming van 1970 niet zonder meer beantwoordt aan de wens van het Tweede Vaticaans Concilie maar daar eigenmachtig ver bovenuit gaat en dat er bovendien een in de kerkgeschiedenis ongekende breuk bestaat tussen de liturgie van vóór en van na Vaticanum II. Bovendien heeft de nieuwe Romeinse liturgie na Vaticanum II zich in veel opzichten verwijderd van de andere liturgische families in de Kerk (Byzantijnen, Armeniërs, Kopten etc.). Voor men een oordeel geeft over Paus Franciscus - Motu Proprio
Traditionis Custodes
Hoeders van de traditie - Over het gebruik van de Romeinse liturgie voorafgaand aan de hervorming van 1970
(16 juli 2021) zal men zich bewust moeten zijn van die breuk en daar een waardeoordeel over moeten hebben. Onderstaand stuk wil daarbij helpen.
C. Mennen pr
1. Vóór het Concilie
Veel mensen hebben de invoering van de nieuwe liturgie na het Concilie ervaren als iets totaal nieuws. Met name de omkering van de altaren, de invoering van de volkstaal en het inschakelen van allerlei leken voelde aan als een breuk met het verleden. Maar toch is de liturgievernieuwing van Vaticanum II niet zomaar uit de lucht komen vallen. Naast wat er altijd was geweest, waren er al veel langer tendensen die in de liturgie dingen wilden veranderen.
In de liturgie zoals we die kenden na het Concilie van Trente waren er tijdens de liturgie diverse groepen gelovigen apart bezig. Ze beleefden de eucharistie meestal intens en devoot maar elk op een eigen manier, min of meer los van de anderen. Nemen we de plechtige gezongen Mis. De priester met zijn assistenten waren aan het altaar bezig. De celebrant zong of bad in stilte alle teksten van het missaal. De priester bad ook de teksten van het koor terwijl het koor zong. Hetzelfde geldt voor het epistel en evangelie dat respectievelijk door de subdiaken en de diaken gezongen werden. De priester las het ook. Daarnaast verzorgde parallel het koor de voorgeschreven zang, soms uitgebreid meerstemmig tot eer van God en tot stichting van het gelovige volk. En tenslotte dat gelovige volk. Sommigen hadden een missaal waarin zij de Mis konden volgen. Ze baden de gebeden in stilte met de priester mee en verenigden zich met het heilige gebeuren. Dat was een kleine groep. Anderen hadden een gebedenboek dat de verschillende delen van de Mis met toepasselijke gebeden begeleidde. Via dat gebed verenigde men zich met gebeuren aan het altaar. Ik heb zo lang als ik weet een Latijns-Nederlands dagmissaal gehad maar ik herinner me toch ook nog dat aan het begin van mijn kleinseminarietijd in 1957 de toenmalige geestelijk directeur van Beekvliet, de latere Mgr. Bluijssen, aan ons klein-seminaristen uitlegde hoe we op een goede wijze de Mis konden volgen. Bedoeld was dan de gelezen H. Mis door de week. Dat kon uiteraard via het missaal maar ook met behulp het eigen gebedenboekje van het seminarie, “De Gouden Schaal”. Je kon dan bijv. tijdens de Mis het rozenhoedje bidden, als je maar bij de consecratie bij het geheim “Jezus sterft aan het kruis” was. Hetzelfde gold voor de overweging van de kruisweg. Eigenlijk verbazingwekkend dat dit in 1957 nog gebeurde.
Immers in de Kerk was al meer dan 100 jaar een liturgische beweging bezig die ervoor ijverde dat de liturgie weer echt een gemeenschapsgebeuren werd en dat het volk gevoed werd met de echte liturgische vroomheid. Die liturgische beweging ijverde voor de actuosa participatio van iedereen die bij de liturgie betrokken was.
We kunnen zeggen dat die liturgische beweging begon bij Dom Prosper Guéranger, die in 1832 met enkele metgezellen de abdij van Solesmes stichtte en enorm heeft geijverd voor een plechtige viering van de liturgie. In dat kader ijverde hij ook voor het herstel van het gregoriaans waarin Solesmes tot op de dag van vandaag een leidende rol heeft. Vooral in het begin van de twintigste eeuw maakte de liturgische beweging opgang. We noemen hier Dom Lambert Baudoin (1873-1963) die van de abdij Keizersberg in Leuven een liturgisch centrum maakte. Andere bekende namen zijn Dom Odo Casel (1868-1948) en Romano Guardini (1885-1968).
Ook van de kant van de paus kreeg de liturgische beweging steun. Met name van de heilige paus Pius X. Hij hervormde in het motu proprio H. Paus Pius X - Motu Proprio
Tra le sollecitudini - Inter sollicitudines
Instructie over de gewijde muziek
(20 november 1903) uit 1903 de gregoriaanse zang. In dat motu proprio schreef hij onder andere: “Geheel in het bijzonder zorge men er voor het gregoriaans weer bij het volk in zwang te brengen, opdat de gelovigen opnieuw, evenals vroeger, aan de kerkelijke diensten meer actief deelnemen.” H. Paus Pius X, Motu Proprio, Instructie over de gewijde muziek, Tra le sollecitudini - Inter sollicitudines (20 nov 1903), 3 Hij wilde dus dat het gregoriaans weer als vroeger ook door de gelovigen gezongen zou worden: opdat de gelovigen, evenals vroeger, aan de kerkelijke diensten meer actief deelnemen (actuosa participatio). Het aanvankelijke streven van de liturgische beweging was niet zozeer het veranderen van riten als wel onder andere:
1. bevorderen van de actieve deelname van de gelovigen aan het Misoffer
2. nadruk op de Hoogmis en het herstel van het gezamenlijk zingen
3. herstel van de vespers en de completen op zondag
4. bevorderen van kennis van de liturgische riten
5. een heroriëntatie op de christelijke oudheid
U ziet: helemaal geen wilde progressieve ideeën. Men wilde de liturgie in zijn oorspronkelijke pracht herstellen en de kennis ervan bij de gelovigen vergroten zodat zij er met meer vrucht actief aan konden deelnemen.
De liturgische beweging bereikte ook de parochies. In het bisdom Den Bosch was er een actieve liturgische pastoraal in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In de parochie waarin ik opgroeide heb ik indertijd een zogenaamde misweek meegemaakt, die gegeven werd door de Norbertijnen van Heeswijk. Een week lang werden de gelovigen uitgenodigd in de kerk. Dan werd er liturgische catechese gegeven. Ook werd de gedialogeerde Mis geoefend. De gelovigen leerden de belangrijkste antwoorden die tevoren alleen de misdienaars gaven, nu ook zelf te geven om zo meer bij de viering te betrokken te zijn. Ook werden enkele eenvoudige gregoriaanse misgezangen aangeleerd. Tenslotte was er ook nog een mis-spel waarin de betekenis van de Mis in een soort spelvorm (mysteriespel) werd uitgelegd.
Dit was allemaal vóór het Concilie. U ziet: er was op het terrein van de liturgie al behoorlijk wat beweging. Niet onbelangrijk was ook de hervorming van de Goede Week die in 1955 zijn beslag kreeg. Van blijvend belang daarbij is het herstel van de eigenlijke tijden van de viering, ook al kan men inhoudelijke kritiek op die hervorming leveren. Deze wordt namelijk door eenzelfde breuk met het verleden gekenmerkt als de postconciliaire hervorming van de totale liturgie. Dat wekt geen verbazing als men beseft dat deze hervorming het eerste grote werk is geweest van Hannibale Bugnini die na het Concilie verantwoordelijk zou zijn voor het nieuwe missaal.
De aanvankelijk goede bedoeling van de Liturgische Beweging raakte een beetje vertroebeld door bepaalde opvattingen die niet met de katholieke leer of met een gezonde ontwikkeling van de liturgie te verzoenen waren. En dat waren ideeën die stamden uit de Verlichting en de daarmee samenhangende modernistische theologie.
Pius XII gaf in 1947 een encycliek uit die helemaal aan de liturgie gewijd was. In die encycliek, Paus Pius XII - Encycliek
Mediator Dei et hominum
Over de Heilige Liturgie
(20 november 1947), stelde hij zich vierkant achter de uitgangspunten van de liturgische beweging, vooral als het gaat om de actieve deelname. Daarbij legt hij wel de nadruk op het fundamentele onderscheid tussen het sacramentele priesterschap dat in persona Christi handelt en het algemeen priesterschap dat nooit in persona Christi kan handelen. Maar hij plaatste ook kanttekeningen bij bepaalde tendensen die hij niet gezond vond. Ik citeer:
Het is voorzeker verstandig en prijzenswaardig, met kennis en liefde naar de bronnen van de heilige Liturgie terug te gaan, want de toeleg op deze wetenschap draagt, als hij tot de bronnen teruggaat, niet weinig bij tot beter begrip van de betekenis van de feesten …en heilige ceremonies. Maar alles … weer tot het oude willen terugbrengen is niet wijs en niet lofwaardig. Zo zou, om enige voorbeelden te gebruiken, wie voor het altaar de oude vorm van een tafel zou willen herstellen; wie uit de liturgische gewaden de zwarte kleur geheel zou willen weren; wie de heilige voorstellingen en beelden uit de kerken zou verwijderen; wie uit de voorstelling van de gekruisigde goddelijke Verlosser de zichtbaarheid van zijn verschrikkelijke lichamelijke pijnen zou willen verbannen; wie eindelijk de polyfone of meerstemmige muziek, ook al beantwoordt zij aan de normen, die de Apostolische Stoel gegeven heeft, afkeurt en verwerpt, van de rechte weg afdwalen. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 61.
Inderdaad, zoals geen enkel verstandig katholiek de formuleringen van de christelijke leer, die de Kerk onder ingeving en leiding van de Heilige Geest in de nieuwere tijd ….. heeft opgesteld en verplichtend heeft voorgehouden, kan verwerpen om terug te keren tot de oude formuleringen van vroegere concilies; en zoals geen verstandig katholiek de thans van kracht zijnde wetten kan verwerpen om terug te keren tot de voorschriften van de oudste bronnen van het kerkelijk recht, zo zou inzake de heilige Liturgie iemand, die zou willen teruggaan tot de oude riten en gewoonten met verwerping van de nieuwe regels, die omwille van de veranderde omstandigheden onder leiding van de goddelijke voorzienigheid zijn ingevoerd, zonder twijfel, …… zich niet door verstandige en juiste ijver laten leiden. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 62
De paus noemt dit ongezond archeologisme: dat wil zeggen dat men ontwikkelingen van eeuwen eenvoudigweg tussen haakjes zet en teruggaat naar vermeende vormen uit de eerste eeuwen van de Kerk. Ik zeg nadrukkelijk “vermeende” vormen. We hebben namelijk geen gedetailleerde berichten over liturgische vieringen uit de eerste eeuwen. Het zijn voornamelijk brokstukken. Hieruit maakt men zich dan voorstellingen van een liturgie die past in hun eigen theologische opvattingen. Recentere studies hebben duidelijk gemaakt dat veel van die vooronderstellingen niet met de werkelijkheid kloppen. Dat geldt voor de positie van de priester aan het altaar. Men wilde de positie versus populum rechtvaardigen vanuit de idee dat dit de oorspronkelijk positie zou zijn geweest in navolging van Jezus bij het Laatste Avondmaal. Het was trouwens Luther die deze theorie het eerst verkondigde: “In der rechten Messe unter eitel Christen müßte der Altar nicht so bleiben und der Priester sich immer zum Volk kehren, wie ohne Zweifel Christus beim Abendmahl getan hat.“ Het boek van Uwe Lang, Conversi ad Dominum heeft duidelijk aangetoond dat vanaf de vroegste tijden gebeden en geofferd werd richting Oosten en dat priester en volk zich gezamenlijk in die richting keerden. Dat de priester naar het volk gericht is (versus populum) is geen katholieke notie in de Kerk van Oost en West. Ook onder de vermeende vormen van de vroege Kerk wordt de communie op de hand geschaard. Dat dat allemaal veel genuanceerder ligt heeft de boekje van pater Martin Lugmayr, De Handcommunie duidelijk gemaakt. Men ging zeker niet te communie zoals men nu op de hand communiceert en al vroeg ontstaan er in dit verband speciale eerbiedsvormen die uiteindelijk resulteerden in de mondcommunie in heel de Kerk, Oost en West.
Naast het archeologisme – en daar vaak mee vermengd – zijn ook moderne theologische opvattingen die hun eigenlijke oorsprong in de Verlichting hebben en die in de Kerk steeds meer voet aan de grond krijgen.
Men laat het (neo)scholastieke denken los wat nogal gericht was op wezenheid, de essentie van de dingen, en in de moraal op de absolute normen. Je zou kunnen zeggen: een denken vanuit God. Dat vond men allemaal te abstract, te wereldvreemd. En dan krijg je een denken waarin de mens meer centraal staat: een denken dat gericht is op het existentiële, op de beleving, een denken vanuit de mens. Er wordt in dat verband wel eens gesproken van een “anthropologische Wende”. Het middelpunt verschuift van God naar mens. Velen zeggen dat deze anthroplogische Wende zich in de Kerk gelegitimeerd voltrokken heeft door het Concilie en de ontwikkelingen daarna. Misschien klinkt dit voor u nog te abstract en kan een voorbeeld het verduidelijken. Als het gaat over de aanwezigheid van Christus in de eucharistie, dan wordt dat in de Kerk sinds de dertiende eeuw aangeduid met “transsubstantatie”: de substantie van brood en wijn verandert in de substantie van het Lichaam en Bloed van Christus, terwijl de accidenten (kleur, geur, smaak) van brood en wijn behouden blijven. Omdat men dit in het midden van de twintigste eeuw te abstract theologisch vond, probeerde men nieuwe verklaringen te vinden waarin de persoon en zijn belevingswereld meer recht wordt gedaan. We kregen toen theorieën als transsignificatie en transfinalisatie. Een trouwring in een winkeletalage is een ding op zich, maar als hij in een huwelijksviering aan een vinger geschoven wordt, wordt hij een teken van blijvende liefde en trouw. Hij verandert van betekenis (transsignificatie), van doel (transfinalisatie). Zo verandert ook brood en wijn in de eucharistie van betekenis en doel, op de manier van die ring maar dan oneindig veel dieper. Rome veroordeelt deze theorieën maar de geest van deze theologie werkt door ook bij de invulling van de nieuwe liturgie.
Samenvattend: in de honderd jaar vóór het Concilie is er een groeiende liturgische beweging actief, die van grote positieve betekenis is voor de Kerk, met name door de nadruk te leggen op de actieve deelname van allen in de viering van de liturgie. Dit wordt door de pausen, met name Pius X en Pius XII uitdrukkelijk bevorderd. Tegelijkertijd zijn in de beweging vooral in de latere tijd, vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, tendensen die zorgen baren: archeologisme en theologische opvattingen waarin God meer en meer uit het centrum verdwijnt en de mens naar het centrum van het denken oprukt. In sommige kringen groeit, ook onder invloed van Verlichting, een vorm van rationalisme waarin liturgie vooral nut moet hebben voor de mens en waarbij het bovennatuurlijke meer en meer uit het oog verloren wordt.
2. 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963)
Als we ons afvragen wat het Concilie gewild heeft, dan moeten we uitgaan van de teksten van het Concilie zelf. Wat het Concilie betreffende de ordo van de Mis wilde, staat in 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963). Daarin staat dat de Ordo Missae moet worden herzien met als dubbel doel: allereerst de eigenheid en de onderlinge verbanden van de onderdelen van de Mis moeten duidelijker naar voren komen en ten tweede de vrome deelname moet vergemakkelijkt worden. En daarbij moest men op de volgende vier punten letten:
1. de wezenlijke inhoud van de riten moeten trouw bewaard worden.
2. De riten moeten vereenvoudigd worden.
3. Wat in de loop van de tijd verdubbeld is of onnuttig is toegevoegd, moet wegvallen
4. Een paar dingen die in de loop van de geschiedenis ten onrechte verdwenen zijn, moeten hersteld worden “naar de vroegere richtlijn van de heilige vaders”.
Wat dit allemaal concreet moest betekenen, daarover zijn de concilievaders het niet eens geworden.
Er bleven bij nr. 50 genoeg vragen over: wat is de wezenlijke inhoud van de riten die bewaard moest blijven? Wat is onnuttig toegevoegd? Op al deze vragen waren meerdere antwoorden mogelijk. En die werden ook door liturgisten gegeven. Dat maakte een herziening van de ordo op grond van de aanwijzingen van het Concilie altijd arbitrair
In 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) lezen we:
Om het voedsel van Gods woord voor de gelovigen overvloediger te maken, moeten de schatten van de Bijbel in ruimere mate worden geopend, en wel zó, dat binnen een bepaald aantal jaren de voornaamste delen (praestantior pars) van de heilige Schrift aan het volk worden voorgelezen.
Ook hier weer vrij algemene bewoordingen waarmee men nog diverse kanten op kan? Wat is namelijk het “praestantior pars” van de Heilige Schrift? Wat is in ruimere mate?
In 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) staat:
Na het evangelie en de homilie moet, vooral op zondagen en geboden feestdagen, “het gemeenschappelijk gebed” of “of het gebed van de gelovigen” weer worden ingevoerd. Dit is een duidelijke aanwijzing van het Concilie tot het opnieuw invoeren van de voorbede.
In 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963):
In de Missen die gevierd worden met het volk, kan men de volkstaal een passende plaats inruimen, vooral bij de lezingen en “het gemeenschappelijk gebed” en, naargelang van de plaatselijke omstandigheden, ook in de delen, die betrekking hebben op het volk, ……. de gelovigen de vaste delen van de Mis, die op hen betrekking hebben, ook in het Latijn samen kunnen bidden of zingen. Het Concilie wil dus geen algemene invoering van de volkstaal, al wordt er een opening geboden naar meer volkstaal afhankelijk van de cultuur en dan in overleg met de H. Stoel.
Dan zijn er nog bepalingen over de communie onder twee gedaanten en de concelebratie die beperkt worden toegestaan.
Samenvattend: Het Concilie vraagt niet om een volledige herziening van de ritus. De eisen van het Concilie kunnen we zien in continuïteit met de voorafgaande ontwikkelingen: veranderingen op onderdelen om de liturgie begrijpelijker te maken, indien nodig, en om de deelname van de gelovigen te vergemakkelijken.
3. De herziening van het Missaal na Vaticanum II
Missaal van 1965
Er is een eerste hervorming van het missaal na het Concilie in het missaal dat in 1965 uitkwam. Dit missaal is niet wijd verspreid maar ik noem het eventjes omdat dit missaal wel een aanpassing aan de wensen van het Concilie betekende maar geen breuk met de traditie. Het is een missaal van duidelijke continuïteit. Het missaal is nu nog in gebruik bijv. in de abdij van Le Barroux. De belangrijkste veranderingen met het missaal van 1962 zijn:
– de celebrant zingt met het koor en zegt de gezangen niet meer apart; het koor wordt dus echt onderdeel van de viering.
– lezingen worden (in de volkstaal) richting volk gelezen;
– alle gebeden (collecta, secreta, postcommunio) kunnen in de volkstaal worden gezegd
– de priester kan de gebeden tot aan de offerande aan de zetel zeggen
– alle traditionele offerandegebeden blijven wel in het Latijn
– gloria, prefatie, sanctus, agnus Dei kunnen gezegd of gezongen worden in het Latijn of de volkstaal
– onze vader kan in de volkstaal of het latijn
– de canon Romanus blijft in het Latijn en de meeste gebaren blijven behouden
– wegzending en zegen in Latijn of volkstaal
– laatste evangelie valt weg
Missaal van 1970
Die hervorming was niet voldoende. De groep van hervormers die onder leiding van mgr. Bugnini in opdracht van paus Paulus VI aan de gang was, was in meerderheid progressief. De meer traditioneel denkende liturgisten hadden feitelijk weinig in te brengen.
Louis Bouyer, een befaamde liturgist, werd gevraagd mee te doen in een subcommissie. Toen hij het ontwerp gezien had waar men vanuit ging, wilde hij zich terugtrekken maar Dom Botte haalde hem over te blijven om te zorgen dat het resultaat minder erg zou zijn. In zijn dagboek (Mémoires, 2014) haalt Bouyer scherp uit naar de medewerkers: “fanatici die in het wilde weg archeologiseerden, die de sanctus en de intercessiegebeden uit de 2de canon, de zogenaamde canon van Hippoliet, wilden weglaten”. De herziening van de kalender in de novus ordo was volgens hem het “oeuvre d’un trio de maniaques”. Zijn oordeel over Bugnini was vernietigend: “meprisable et aussi depourvu de culture que de simple honnêteté.
Misschien is het goed even in te gaan op de Bisschoppensynode van 1967. Die ging over diverse onderwerpen maar ook over de liturgische hervorming. Daar wilden de hervormers de instemming van de bisschoppen krijgen voor de door hen uitgedachte missa normativa. Op 24 oktober 1967 werd in de Sixtijnse kapel die missa normativa gepresenteerd om de bisschoppen een aanschouwelijk beeld van de vernieuwingen te geven. De celebrant was Bugnini en de taal was Italiaans. Voor het eerst werd de huidige canon 3 gebruikt. Met kleine verschillen was dit de Mis die door Paulus VI in 1969 verplicht werd gesteld. In tegenstelling tot wat de organisatoren verwacht hadden, beviel de misorde niet bijzonder. Dat bleek uit de stemmingen die nadien gehouden werden. Op de beslissende vraag of de grondstructuur van de missa normativa kon rekenen op de instemming van de bisschoppen antwoordden van de 180 stemmen 70 met ja, 43 met nee, 62 met diverse voorbehouden en 4 onthoudingen. De vereiste tweederde van de stemmen was daarmee niet bereikt. Belangrijk is ook welke voorbehouden er gemaakt werden: meer kniebuigingen en kruistekens moesten gehouden blijven. De stille gebeden van de priester moesten blijven. De gebeden bij de offerande moeten behouden blijven. In de debatten werd gesproken van het protestantiserende karakter van de nieuwe mis en de afzwakking van de eucharistische dogma’s. Deze bisschoppensynode was voor de vernieuwers zo teleurstellend dat ze verder nooit meer voorstellen tot vernieuwing aan de bisschoppen hebben voorgelegd maar weer hun toevlucht namen tot de préconciliaire methode: zonder inspraak van de bisschoppen alles alleen via de paus spelen die kennelijk een grenzeloos vertrouwen had in Bugnini en zijn medewerkers.
De geest waarin de herziening werd uitgevoerd kan men het beste zien aan het begin van de Institutio Generalis zoals die aanvankelijk verscheen. In nr 7 stond: “De heilige Mis is een samenkomst van het volk van God onder voorzitterschap van de priester om de gedachtenis des Heren te vieren.” Hier ontbreekt bijna alles wat specifiek katholiek is en wordt een begrip van de Mis gepresenteerd dat bedenkelijk dichtbij het protestantse avondmaal komt. De vermelding van de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer ontbreekt. Er wordt niet gesproken over het werkelijk offer en zijn verzoenende werking, niet over de sacramentele positie van de consacrerende priester. De term “gedachtenis des Heren” is te zwak om de tegenwoordigstelling van het kruisoffer uit te drukken. Bovendien: wij gedenken in de Mis weliswaar “het lijden, de verrijzenis en de hemelvaart” van de Heer maar wat onbloedig vernieuwd wordt is alleen het kruisoffer. De priester is niet alleen voorzitter maar vooral degene die het offer opdraagt. Het is een afzwakking van het offerkarakter als nr. 7 zegt: “Waar twee of drie in mijn naam aanwezig zijn, ben Ik in hun midden.” Dat geldt namelijk voor iedere religieuze bijeenkomst. Er kwamen talrijke protesten die tot resultaat hadden, dat de definitie gewijzigd is. Maar dat betekent niet dat de geest waarin de hervormingen werden doorgevoerd veranderde. Het waren immers dezelfde mensen.
Ik kom daarmee tot de conclusie dat er na de herziening van het missaal van 1965 waar nog duidelijk continuïteit met de traditie aanwijsbaar is, nu bij het missaal van 1970 duidelijk breukpunten met de traditie optreden. En dat beperkt zich niet tot de kritiek Ratzinger/Benedictus in zijn boek “De Geest van de Liturgie” dat de nieuwe liturgie geen organisch gebeuren is maar een laboratoriumliturgie van zogenaamde deskundigen waarbij een groot gedeelte van de kerkgeschiedenis in diskrediet wordt gebracht: namelijk de Middeleeuwen. Die zijn bij de vernieuwers in ongenade gevallen.
Ik wil enkele concrete breukpunten belichten.
Breukpunten
1. Offer – maaltijd
In aansluiting op de bovengenoemde definitie van nr. 7 van de Institutio Generalis kunnen we constateren dat het woord “offer” in de institutio zo veel mogelijk vermeden wordt. Op een paar plaatsen duikt de term sacrificium eucharisticum (eucharistisch offer) weliswaar op. Maar deze benaming valt in het niet bij anderen zoals missa, eucharistia, celebratio eucharistica, Cena Dominica, dominicum convivium en celebratio memorialis Domini.
Bovendien is de verandering van de offerandegebeden een afzwakking van het offerbegrip van de Mis. De traditionele gebeden zijn vol van het offer: a. Bij de opdracht van het brood : “Suscipe, sancte Pater, omnipotens ætérne Deus, hanc immaculátam hóstiam, quam ego indígnus fámulus tuus óffero tibi Deo meo vivo et vero, pro innumerabílibus peccátis” (Aanvaard, heilige, eeuwige Vader deze onbevlekte offergave, die ik, uw onwaardige dienaar, opdraag aan U, mijn levende en ware God, voor mijn ontelbare zonden) b. Gedurende de offerande van de kelk: “Offerimus tibi, Domine, calicem salutaris” (Wij offeren u, Heer, de kelk van het heil), c. Bij de aanroeping van de Heilige Geest : “Veni, sanctificator… et benedic hoc sacrificium…” (Kom, Heiligmaker… en zegen dit offer…) d. Vóór de secreta : “Suscipe, sancta Trinitas hanc obalationem quem tibi offerimus…“ (Aanvaard, heilige Drie-eenheid, deze offerande die wij U opdragen),
Dat wat offerande heette is nu geworden tot het “bereiden van de gaven” met joodse maaltijdgebeden (gezegend zijt Gij, God…). En dat onder het mom dat het een verkeerde indruk zou wekken op dat moment in de viering al over offer te spreken omdat het offer pas bij de consecratie voltrokken wordt. Men gaat hierbij volledig voorbij aan het feit dat ook in de byzantijnse liturgie al bij de proskomodie vóór de Mis waarbij de priester het brood en de wijn klaar maakt, voortdurend sprake is van het offer en waar zelfs de slachting van het Lam wordt uitgebeeld.
Het gevolg van een mindere aandacht voor het offer is de onevenredige nadruk op de communie. Was tot Pius X en nog een hele tijd daarna de eerbied en de huiver voor de eucharistie zo groot, dan men alleen durfde communiceren na voorafgaande biecht, is dit in de praktijk van nu volledig omgeslagen. Voor veel mensen (ook priesters) heeft een Mis alleen maar zin als men kan communiceren. En als je veel katholieken zou vragen: waarvoor dient te consecratie?, zou men vrij algemeen antwoorden: om brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus, en om zo te kunnen communiceren. Men beseft niet eens meer dat dit eigenlijk protestants is. Daarom spreken de Anglicanen meestal van een “communion service”. Het gaat immers niet om een offer maar om de communie, waarbij meestal nog meer de nadruk ligt op de gemeenschap dan op Christus. Daarom loopt iedereen, waardig of niet, in ieder geval meestal zonder te biechten naar de communie. Het katholieke idee dat bij de consecratie het offer wordt gebracht en dat de communieritus een offermaaltijd is, is bij velen verdwenen. Daarbij helpt de celebratie versus populum en de nieuwe opstelling liefst rond het altaar niet echt. Dat ziet er niet “latreutisch” (als een daad van aanbidding) uit en niemand zal bij die aanblik de gedachte krijgen dat er een offer wordt opgedragen.
2. De canon van Hippoliet
De tweede canon, u weet wel de kortste, die heel vaak gebruikt wordt, is gebaseerd op een tekst uit rond 400 maar wordt, waarschijnlijk ten onrechte toegeschreven aan Hippolytus rond 200. De vernieuwers zijn met de tekst tamelijk vrij omgegaan en het is interessant te zien wat men heeft weggelaten. In de prefatie staat nu: “Om uw wil te vervullen en U een heilig volk te verwerven strekte Hij zijn handen uit, opdat Hij door zijn lijden aan de dood een eind zou maken en de verrijzenis klaar als de dag voor onze ogen zou doen stralen”. In de aan Hippoliet toegeschreven tekst staat: “Om uw wil te vervullen en U een heilig volk te verwerven heeft Hij in zijn lijden zijn handen uitgestrekt om hen van het lijden te bevrijden die in U geloofd hebben”. De zin “die in u geloofd hebben” is weggelaten. In de nieuwere theologie wordt namelijk het onderscheid tussen de verlossingsdaad van Christus en de aanname van deze verlossing door de afzonderlijke mens verdoezeld. Dat wordt heel duidelijk in de foutieve vertaling in veel talen van het “pro multis” in de consecratie”, wat “voor velen” betekent, maar in veel missaals door “voor allen” wordt vertaald wat neigt naar de foutieve opvatting van de zgn. alverlossing. Nog een voorbeeld. In onze tekst staat: “Toen Hij werd overgeleverd en vrijwillig zijn lijden op zich nam, nam Hij het brood…” In de tekst van Hippoliet staat: “Toen Hij zich vrijwillig aan het lijden onderwierp om de dood op te heffen, de boeien van de duivel te verbreken, de hel te vertrappen, de rechtvaardigen te verlichten…”. Hier vielen duivel en hel aan de tijdgeest ten offer. Na de consecratie lezen we nu: “Zó delen wij in het Lichaam en Bloed van Christus en wij smeken U, dat wij door de heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde”. Bij Hippoliet staat: Wij bidden U: zend uw Geest over het offer van de heilige Kerk, en schenk alle heiligen (christenen) die deze offergaven ontvangen, dat zij vervuld worden van de Heilige Geest ter sterking van hun geloof in de waarheid”. Dat de eenheid bestaat in de waarheid, wordt weggelaten. Belangrijk is dat het begrip “offer van de heilige Kerk” geen genade gevonden heeft in de ogen van de vernieuwers. Het is niet toevallig dat Hans Küng al in 1963 voorstelde de Romeinse canon te vervangen door dit eucharistisch gebed van Hippoliet. Dat zou zoals hij zei tegemoet komen aan de afkeer van de protestanten van het offerbegrip in de canon Romanus.
3. Te grote nadruk op de liturgie van het woord
In de Mis is in alle ritussen van de katholieke Kerk het centrum en wezen de representatie van het kruisoffer van Christus. Alle riten die eraan voorafgaan, ook de liturgie van het woord, staan in dienst van dat sacramentele hoogtepunt. De liturgie van het woord dient als het ware op te roepen tot Gods lof die in het sacrament in dankbaarheid (eucharistia) beleefd wordt. De liturgie van het woord heeft dus nooit een zelfstandige betekenis gehad. Vroeger werd het dan ook wel de voormis genoemd. In de middeleeuwen kende men wel woord- en preekdiensten in de zondagnamiddag terwijl in de voormiddag de eucharistie werd gevierd. De woordliturgie is door de protestanten overgenomen als hun zondagsviering, terwijl de katholieken de Mis behouden hebben. Nu lijken die twee vormen ineen geschoven te zijn, met name door de drie lezingen op zondag en de grote nadruk op de preek. Men zou dit als een zekere protestantisering van de Mis kunnen zien.
Het Concilie vroeg om een ruimere lezing van de Bijbel. Daarin is zeker voorzien. Maar we kunnen vraagtekens zetten bij de overvloed aan oudtestamentische lezingen op de weekdagen die vaak voor de gelovigen onbegrijpelijk zijn.
Bij de gedachtenissen van heiligen wordt de lectio continua geprefereerd. Dat betekent lezingen die niets met de heilige van de dag en diens gebeden te maken hebben.
4. Veel minder nadruk op de zonde, verleidingen van de wereld, negatieve elementen
Een groot onderscheid met de traditionele liturgie is dat er in de nieuwe liturgie veel minder nadruk wordt gelegd op zonde, oordeel, verdoemenis. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de uitvaartliturgie. Traditioneel is de uitvaartliturgie gebed en offer voor de zonden van de overledene. Alle gebeden en gezangen ademden die geest (evenals trouwens ook in de byzantijnse liturgie). Nu staan Pasen en het geloof in het eeuwig leven centraal. Dat heeft tot gevolg gehad dat in België maar ook hier en daar in Nederland de uitvaartliturgie aangeduid wordt met de verrijzenisliturgie voor N.
Geschrapt zijn vanwege nadruk op het oordeel: de sequentie Dies irae en Libera me. Het alleluia voor het evangelie is ingevoerd. Er zijn nog wel gebeden voor de vergeving van de zonden van de overledene maar veel minder. Vaak wordt er alleen maar gebeden voor een deelhebben aan het eeuwig leven. Dat heeft tot gevolg dat men er in de gemiddelde uitvaartmis van uitgaat dat overledene in de hemel is en dat men het ook lang niet altijd nodig vindt dat er Mis plaats vindt, zeker als de gelovige of de familie niet erg kerkelijk was.
Nog twee dingen die opvallend zijn in verband de positieve kijk van de nieuwe liturgie op de mens: heel vaak kan men bij het evangelie over het Laatste Oordeel, over de schapen en de bokken, het tweede deel over “gaat weg van Mij, vervloekten” weglaten. Dat staat dan tussen haakjes.
Heel merkwaardig is dat het gedeelte uit eerste Paulusbrief aan de Korintiërs waarin hij in aansluiting op het instellingsverhaal, schrijft over het waardig communiceren en die vroeger op Witte Donderdag en Sacramentsdag in zijn geheel gelezen werd, nu in het hele lectionarium niet meer te vinden is.
5. Oraties van heiligen: minder nadruk op voorspraak, meer op voorbeeld.
Het is opvallend dat bij de oraties van de heiligen meer nadruk ligt op voorbeeld dan op voorspraak.
Waarom? Past dat beter in het verlichtingsdenken waarin vooral morele aansporingen tellen? Is het voor protestanten meer aanvaardbaar?
6. Grote keuzemogelijkheid
In de vroegere liturgie waren er behalve de keuze van een votiefmis op bepaalde dagen, niet veel keuzemogelijkheden. De liturgie lag vast. Dat bevordert het besef van de heiligheid van de rite en van wat in die rite gebeurt. Nu zijn er talloze keuzemogelijkheden voor de celebrant tot zelfs het eucharistisch gebed toe. Daardoor neemt het besef van de heiligheid van het gebeuren af en opent het de deur naar nog meer keuzes en rampzalige creativiteit.
7. De herziening van het liturgische jaar
Dit is ook verder gegaan dan kleine noodzakelijke aanpassingen. Ik noem enkele dingen:
– het verplaatsen van talloze heiligen naar andere data, deels om de sterke tijden vrij te maken van heiligenfeesten.
– het afschaffen van de zondagen na Epifanie en na Pinksteren en die vervangen door de zondagen door het jaar
– het afschaffen van de voorvasten
– het afschaffen van tweede Pinksterdag
8. De zegeningen
Het mijns inziens slechtste boek van liturgievernieuwing is niet het missaal maar het boek van de zegeningen. Enkele van die zegeningen staan ook in het missaal: zoals de zegening van het water, van de palmtakken op palmzondag en de as op Aswoensdag.
Het is altijd de katholieke opvatting geweest dat bij de zegening van een voorwerp Gods zegen over dat voorwerp werd afgeroepen zodat het voorwerp van profaan tot gewijd voorwerp werd en zo tot zegen kon zijn voor de gelovige. Soms werd die zegen voorafgegaan door een exorcisme waarbij gebeden werd dat het voorwerp (bijv. water) onttrokken werd aan de macht van de Boze voordat het vervuld werd met Gods zegen. In het oog van de liturgievernieuwers (Verlichting) zijn dat magische gedachten die in onze tijd niet passen. Bij zegeningen van voorwerpen wordt alleen de zegen ingeroepen over de personen die die voorwerpen gebruiken, niet over de voorwerpen zelf. Soms werd er zelfs geen zegengebaar meer voorgeschreven. Bij de palmtakken en de as kan de priester kiezen: een gebed waarin ook de as, de palmtakken gezegend worden met een kruisje of een gebed zonder duidelijke zegening. Vanwege het onbegrip bij veel katholieken heeft Rome enkele jaren geleden bepaald dat bij ieder zegengebed, ook al staat er geen kruisje, toch een zegengebaar moet worden gemaakt. Soms is blijkbaar het katholieke leven sterker dan de afwijkende leer.
Besluit
Al met al moet ik concluderen dat er geen continue ontwikkeling maar een flinke breuk is tussen de preconciliaire en de postconciliaire liturgie. Enkele van die breuken hebben we aangegeven. Ik wil besluiten met een langer citaat uit een boekje van Klaus Gamber, Erneuerung durch Erneuerungen.
Vroeger gold als hoofdinhoud van de viering de aanbidding en verheerlijking van de Schepper, alsook de dank voor de verlossing en het geroepen worden tot het hemels rijk, de heilige Mis als het offer dat de Kerk door Christus aan deze hoogste Heer brengt.
Nu ziet men in de liturgie eerder een samenkomst van de parochie, met een aanbod voor de mensen, hoe hij hulp kan vinden voor zijn angsten en noden. De Mis wordt als een maaltijd gezien, waarbij men zich bewust wil worden van gemeenschap en geborgenheid.
Daarom wordt ook het Godshuis niet meer in navolging van de tempel in Jeruzalem verstaan als “Tent van God onder de mensen” (Openb. 21, 3), maar als vergaderplaats van de gemeenschap die zich nauwelijks nog van wereldlijke gemeenschapsruimten onderscheidt. Men motiveert deze nieuwe houding met de onterechte bewering, dat er geen “sacrale ruimtes” zijn tegenover de “profane wereld”. …..
Als beslissend wordt gezien dat de liturgie de mensen “aanspreekt” waar men het actieve meedoen en niet op de laatste plaats het mede vormgeven van de liturgie door de gelovigen belangrijk vindt…. Men merkt jammer genoeg niet dat de kerken daardoor steeds leger worden, omdat de kerkbezoeker iets anders verwacht: een tegenpool tegen de onrust van de wereld.
.
Uit mijn betoog zal duidelijk zijn dat ik niet bepaald gelukkig ben met vele dingen in de liturgievernieuwing en nog minder gelukkig met wat men ervan gemaakt heeft. Dat betekent niet dat ik de nieuwe liturgie niet geldig zou vinden. Indien zij waardig en met plechtigheid wordt gevierd, versum Dominum, en met de communie op de tong, is deze liturgie alleszins acceptabel tot de door paus Benedictus en kardinaal Sarah gewilde ‘hervorming van de hervorming’ tot stand komt. Dat daarmee onder paus Franciscus geen voortgang kan worden geboekt, is ondertussen wel duidelijk. Maar de Kerk heeft alle tijd van de wereld.
Publicatiedatum: 19 september 2020
Laatst bewerkt: 31 januari 2022