De Kerk leert al vanaf oude tijden dat het H. Doopsel, één van de 7 Sacramenten die Jezus Christus aan de Kerk heeft toevertrouwd, heilsnoodzakelijk is.
In diverse documenten, ook uit de recentere jaren wordt dit telkens weer bevestigd, dat de doop noodzakelijk is, zie Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997).
De Nederlandse Bisschoppen hebben 27 mei j.l. "Protocollen" gepubliceerd bij gelegenheid van het weer toestaan van vieringen met gelovigen in de kerk vanaf 1 juni 2020. Al bij de aanwijzingen in maart, waarbij de Bisschoppen de kerken hadden gesloten voor de gelovigen om tijdens de viering van de H. Mis aanwezig te zijn en ook nu weer in deze protocollen wordt er opgemerkt dat "het H. Vormsel uitgesteld moet worden." om te voorkomen dat de eredienst een bron wordt van (corona-)besmettingen.
Vanwege veelvuldige vragen hoe er vanuit de kerkelijke documenten door de eeuwen heen gesproken wordt over de noodzaak van het ontvangen van en het toegelaten worden tot de Sacramenten, een klein overzicht van de belangrijkste standpuntbepalingen van de Kerk over hoe opengestaan moet worden om Christus te ontvangen onder alle omstandigheden.
Ontvanger van het vormsel is iedere gedoopte; ook de onmondige kinderen.
De Schrift maakt duidelijk (Hand. 8, 14-17)(Hand. 19, 1-7), dat de Doop steeds aan het Vormsel voorafging. In de Overlevering wordt nergens een bepaalde leeftijd geëist; de voorkeur had het zevende levensjaar. Zo ook Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983). De Nederlandse Bisschoppen hebben dit Nederlandse toepassingsbesluit
Decreet over de leeftijd voor de toediening van het H. Vormsel
(31 januari 1989) dat dit rond het 12e levensjaar is. Als sacrament der levenden vereist het de staat van genade.
De uitwerking van dit Sacrament, zegt Eugenius IV, is deze, dat in hem de Heilige Geest ter versterking geschonken wordt, opdat de Christen moedig de belijdenis van de naam van Christus aflegt". Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de Armeniërs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 7-9
Het was een Geest van sterkte en moed, die de Apostelen op de Pinksterdag ontvingen en die uit de voorheen zulke schroomvallige mannen kloeke verdedigers van Christus en Zijn leer maakte. Dezelfde Geest belooft Petrus aan alle gelovigen in zijn eerste prediking. Deze Geest was voor de jonge Kerk te noodzakelijker, waar de gelovigen met het aanvaarden van de Doop voor grote innerlijke en uiterlijke moeilijkheden kwamen te staan. Derhalve werd de handoplegging zoveel mogelijk tegelijk aan de Doop verbonden.
De Vaders noemen als de uitwerking van het Sacrament de Heilige Geest en duiden deze uitwerking tegelijk aan als de voleinding van het Doopsel. "Met de zichtbare zalf wordt het lichaam gezalfd, met de heilige en levendmakende Geest wordt evenwel de ziel geheiligd" zegt Cyrillus van Jeruzalem. Daarna beschrijft hij de afzonderlijke uitwerkingen. H. Cyrillus van Jeruzalem, Tweede mystagogische catechese, Catecheses Mystagogicae. 3, 3 v. Augustinus: "Hij heeft ons echter gezalfd dáárom, dat Hij ons tot strijders tegen den duivel gemaakt heeft." H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 33, 3 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, 72, 7
Het Vormsel drukt ook een eeuwigdurend merkteken in de ziel.
Zodra in de oude Kerk de toediening van het Vormsel werd gescheiden van de Doop, kwamen gevallen voor, dat gedoopten zonder het Vormsel uit dit leven scheidden. Wij lezen, dat zulke gevallen niet zeldzaam waren; maar men concludeerde daaruit niet, dat voor de gedoopten daarom het eeuwig heil verloren ging. De rebapt. 4, 5
Thomas zegt, dat het Vormsel noch als middel noch als gebod voor het heil noodzakelijk is en meent, dat geen kerkelijk noch goddelijk gebod daarvoor kan aangegeven worden. "Maar er zijn Sacramenten, zonder welke het heil kortweg niet bestaat en andere, die tot de voleinding van het heil medewerken". Tot de laatste behoort het Vormsel.
Niemand mene dus, dat het Vormsel overgelaten is aan het goedvinden van ieder afzonderlijk en men het ontvangen daarvan kan beschouwen als een onverschillige zaak. Wie het Sacrament uit verachting niet ontvangt, zondigt zwaar. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, 72, 1 ad 3
God gaf ons in de doop Zijn Geest om de in ons heersende geest der wereld te overwinnen. Met de ontwikkeling van de mens tot volle rijpheid, verdubbelen de beide geesten in ons hun krachten om de mens voor zich te winnen.
Jezus leert, dat de onreine geest, als hij uitgedreven is, probeert zijn vroeger bezit te heroveren.
Paulus ondervindt in de oude christelijke gemeenten, dat "men hier en daar den Geest weer ,uitblust". Hij vreest, dat, dank zij het vlees, de boze geest weer intrek neemt in de ziel, want "in het vlees," zegt hij, "woont niets goeds". In deze gevaarlijke situatie van de innerlijke strijd staat God ons bij met een nieuw Sacrament, waarin Hij ons "Zijn bijzondere Geest der sterkte" schenkt.
In het Vormsel viert de Heilige Geest met elke ziel haar persoonlijk Pinksterfeest. Hij komt dan tot haar met vurige tongen en stormgeloei. Beide zijn het afbeeldingen van Zijn volle kracht, die elke weerstand breken zal, die zich stellen wil tegenover de volle ontplooiing van het goddelijk leven. Wanneer men als tastbaar zien wil, waartoe de Pinkstergeest in staat is, moet men zijn blik vestigen op de eerste Christengemeente. Wat heeft Hij van de Apostelen, die zich bij de dood van Jezus nog zo zwak getoond hadden, geen helden gemaakt! Wat een heroën maakt Hij niet uit de martelaren, die voor enige maanden nog afgodendienaars waren. Welke krachtnaturen wist Hij van zwakke kinderen te maken, die zich, zoals Blandina, niet breken, noch ook maar voor een ogenblik buigen lieten door dagenlange bloedige kwelling. "O, heiligen God, o, sterke God, o, onsterfelijke God" roept de Kerk in de oerchristelijke gebeden der Goede-Vrijdag-liturgie uit. Maar God is niet alleen heilig, sterk en onsterfelijk in Zich, maar Hij vindt ook Zijn weg tot de mensenziel om haar Zijn heiligheid, kracht en onsterfelijkheid mede te delen. De wonderbaarlijke krachtwerkingen van de Heilige Geest uit de tijd der wordende Kerk maakten later plaats voor de duizendvoudige stille werkingen op zuiver geestelijk gebied.
De geest der martelaren en profeten is niet vernietigd, maar heeft zich slechts verdeeld op de geheel anders geaarde plichten van het modern kerkelijk en ascetisch leven: maar steeds is Hij dezelfde Geest der sterkte, Hij mag Zich dan openbaren in de moedige geloofsbelijdenis van de midden in het wereldrumoer levenden Christen of als geest der roeping in de leden van den priester- en ordestaat, of in het stille lijdensgeduld van gepijnigden en gekwelden, of in het heldendom der kuise deugd, of in de vastberadenheid van de jonge missionaris, of in de ontkiemende vroomheid van het opgroeiende kind, of in de bekering van de oude zondaar: ."Dit alles werkt één en dezelfde geest, die een ieder toeschikt, zoals Hij wil" (Paulus).
Bron: Katholieke Dogmatiek door prof. dr. Bernhard Bartmann
Zie ook: Heilsnoodzakelijkheid van het H. Doopsel
Publicatiedatum: 1 juni 2020
Laatst bewerkt: 1 juni 2020