Toelichting bij het document Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) door J. F. Lescrauwaet m.s.c., lid van de Commissie.
De voorgeschiedenis van deze Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) begint met het voorstel van enkele leden der Internationale Theologische Commissie (I.T.C.) in 1971 om de problematiek rond de eigen aard van 'magisterium' en theologie alsmede hun onderlinge verhouding in studie te nemen. Paus Paulus VI onderstreepte het belang van een dergelijke studie in zijn H. Paus Paulus VI - Toespraak
Tot leden van de Internationale Theologische Commissie bij hun speciale bijeenkomst (16 december 1974) op 16 december 1974 (AAS 67 (1975), 43-44). In dat jaar begon een subcommissie de voorbereiding onder leiding van prof. O. Semmelroth (Frankfurt) en met prof. Ed. Hamel (Rome) als secretaris. Tijdens de plenaire sessie van de I.T.C. in 1975 werd de problematiek met behulp van de volgende studies ingeleid: 'Die geistliche Eigenart des Lehrdienstes und sein Verhältnis: zu anderen geistlichen Diensten im neutestamentIichen Zeitalter' door prof. H. Schürmann (Erfurt), 'Bref historique des formes du 'Magistère' et de ses relations avec les docteurs' door prof. Y. Congar (Parijs), 'Problema theologicum de munere theologiae respectu magisterü infallibilis' door prof. J. Alfaro (Rome), 'Magistère et théologie dans la pensée du cardinal Newman' door prof. J. Walgrave (Leuven) en 'Notwendigkeit und Grenzen des Dialogs zwischen Theologen und Lehramt' door prof. K. Lehmann (Freiburg). Bovendien was er een studie op tafel over 'Theologie und Lehramt' van prof. H. Jedin (Freiburg).
Uit de discussies resulteerde een eerste redactie van de stellingen, die geformuleerd werden door O. Semmelroth Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) en K. Lehmann Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976). Na de verwerking van ingediende wijzigingsvoorstellen werden de leden van de commissie na het uiteengaan van de vergadering nog eens schriftelijk geconsulteerd, waarbij nog een 'placet iuxta modum' ingebracht kon worden. Hieruit kwam de definitieve redactie voort.
De achtergrond waartegen de Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) geformuleerd werden, was het in de vergadering uitgesproken besef, dat de kerk haar bestaansgrond vindt enerzijds in het luisteren naar Gods woord en anderzijds in het verkondigen van Gods woord. Ofschoon de Kerk haar organen kreeg voor beide activiteiten is de uitoefening hiervan gecompliceerd. Een illustratie hiervan biedt de geschiedenis van het woord 'magisterium', dat aanvankelijk bij de wetenschappelijke cathedra hoorde en niet bij die in de bisschopskerk. Daar komt nog bij, dat in de vroegere eeuwen vele bisschoppen tegelijk de theologen van hun tijd waren en misschien dat zij juist vanwege hun theologische bekwaamheid tot het sacramenteel geordende leraarsambt geroepen werden.
In de Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) worden daarom de termen duidelijk afgebakend, terwijl in Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) het gemeenschappelijke van beide functies binnen het geheel van de geloofsgemeenschap met het oog op de zekerheid van ons geloofskennen wordt aangegeven. Opmerkelijk is de band die wordt gelegd tussen de theologen en 'het geheel van Gods volk' met zijn eigen charisma van behoed worden tegen afdwaling van de weg der openbaring. De achtergrond van de misschien soms wel al te bondige opsommingen en onvolkomen ingewerkte 'modi' is in elk geval de ecclesiologie van het Tweede Vaticaans Concilie.
De concentratiepunten van dit document zijn enerzijds het prononceren van de eigen taak van de theologen in de Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) en anderzijds de verdediging van de dialoog tussen het leraarsambt en de theologen in de Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976), terwijl Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) de overgang tussen deze twee kwesties maakt.
De discussies inde I.T.C. hebben zich vooral op deze twee vraagstukken gericht, waarbij in het verlengde van een hedendaagse ecclesiologie ook de streving doorbrak om de moderne inzichten van de menswetenschappen over leiding geven en dialogeren tot hun recht te laten komen. Over de betekenis van de dialoog zou denkelijk ook theologisch nog meer te zeggen zijn dan de betreffende stellingen nu doen, omdat de Heilige Geest in het tweegesprek der naar geloofswaarheid zoekende gelovigen een voor de hand liggende ingang heeft naar het milieu der Kerk. Feitelijk speelde in de gedachtewisseling sterk de bezorgdheid mee om kerkelijke leerprocessen te voorkomen en, waar die onvermijdelijk zouden zijn, ze echt bij de tijd te brengen. Hierbij viel de nadruk op de fundamentele betekenis van het wederzijdse vertrouwen, van de veronderstelling, dat beide 'partijen' zich binnen de geloofsgemeenschap bewegen en willen bewegen, en van de hele solidariteit welke in het ene gemeenschappelijke geloof der kerk gegeven is.
Als consequenties van de gedachtegang die de Internationale Theologische Commissie
Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie
(6 juni 1976) ontwikkelen werden onder andere de volgende wensen genoemd. Wanneer het leraarsambt verontrust is of door anderen verontrust wordt vanwege ongewone theologische opvattingen, dan dient allereerst de betrokkene zelf de gelegenheid te krijgen van de bezwaren kennis te nemen om die vervolgens in een sfeer van wederzijds vertrouwen te bespreken. In menig geval is echter in eerste instantie niet het kerkelijk leraarsambt de aangewezen gesprekspartner met de betreffende theoloog, maar dienen zijn collega's-theologen dat gesprek te beginnen. Ook als het leraarsambt in een zaak direct betrokken is, ligt het voor de hand, dat er andere theologen, afkomstig uit de variëteit van scholen die de kerk van ouds kent, aan zo'n overleg deelnemen.
Tijdens de discussies van de I.T.C. werd de regeling welke de Duitse bisschoppenconferentie in 1974 heeft gepubliceerd voor het geval van een theologisch conflict over de geloofsinterpretatie positief gewaardeerd. Ook een recent geval waarin een groep theologen in boekvorm reageerde op een omstreden publicatie van een collega, werd als een normale wijze van nuttige kritiek beschouwd, die waarschijnlijk het gelovige denken meer dient dan een snelle ingreep van de competente overheid. Tenslotte was men het er ook over eens, dat theologische conflicten eerst op het niveau van de betreffende particuliere kerk onder ogen gezien moeten worden, zonder dat men de eigen verantwoordelijkheid van het Romeinse centrum wilde minimaliseren. Ook hier kon de regeling van de Duitse bisschoppenconferentie als voorbeeld gelden.
J.F. Lescrauwaet m.s.c.
Publicatiedatum: 6 juni 1976
Laatst bewerkt: 1 januari 2014