In de verklaringen in de ‘Reusel-case’ (=RC) Red.: In februari 2010 komt pastoor Buyens uit Reusel in gesprek met de prins carnaval, publiekelijk bekend als praktizerend homoseksueel, en er wordt afgesproken dat deze prins carnaval niet te Communie zal gaan tijdens de "carnavalsmis" om geen aanstoot te geven. Diverse bewegingen pakken dit op, brengen het in de media en verstoren vervolgens de H. Mis in de kathedraal van Den Bosch op zondag 28 februari – en we verwijzen hier naar het persbericht van het bisdom van 3 maart; de verklaring van het kerkbestuur en de verklaring n.a.v. het gesprek van plebaan en kerkbestuur Sint-Jan met COC en Stichting Vrienden van de Gay Krant - wordt de nadruk gelegd op de “gewetensvolle verantwoordelijkheid” als quasi-hoogste instantie. In de verklaring van het kerkbestuur lezen wij: "Slechts in extreme gevallen van dreiging van heiligschennis moet er bij het communie uitreiken worden ingegrepen. Dit was op zondag 28 februari j.l. helaas het geval." Hier wordt verwezen naar de media-aandacht en publieke verstoring van de H. Mis in de Sint-Jan en niet naar de bewuste ‘weigering’ te Reusel.
Bovendien schrijft het kerkbestuur dat “eventueel ook met een dwalend geweten” normaliter een weigering niet plaatsvindt. Aangezien het persbericht van 3 maart verwijst naar deze verklaring, veronderstellen wij dat de verklaring ook het standpunt is van het bisdom. De waarheid gebiedt ons dat er gezegd wordt dat de afweging van het geweten inhoudt dat men “-gedoopt is; - gelooft in de waarachtige aanwezigheid van het Lichaam van Christus in de heilige communie; - leeft in eenheid en overeenstemming met Christus en de Kerk.” Maar dit verandert niets aan de inroeping van het geweten als quasi-hoogste instantie en dreiging van heiligschennis nádat er een media-rel is opgevoerd geworden.
Stellen wij deze verklaring tegenover de leer van de Kerk en beginnen we met de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Ecclesia de Eucharistia
De Kerk leeft van de Eucharistie
(17 april 2003):
“Het oordeel over iemands staat van genade komt uiteraard alleen de betrokkene toe, aangezien het een zaak is van het onderzoeken van het eigen geweten. Niettemin kan de Kerk, in zaken van uitwendig gedrag, die ernstig, duidelijk en hardnekkig ingaan tegen de zedelijke norm, in haar pastorale zorg voor een goede orde van de gemeenschap, en uit eerbied voor het Sacrament, niet anders dan zich direct betrokken voelen. Het Wetboek van Canoniek Recht verwijst naar deze situatie van duidelijk gebrek aan een gepaste zedelijke gesteldheid, wanneer het verklaart dat zij die "halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is" niet mogen worden toegelaten tot de eucharistische communie." Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 915
De ‘Reusel-case’ heeft betrekking op H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Ecclesia de Eucharistia
De Kerk leeft van de Eucharistie
(17 april 2003) van de H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Ecclesia de Eucharistia
De Kerk leeft van de Eucharistie
(17 april 2003) want er is hier sprake van notoir, ernstig en hardnekkig homoseksueel gedrag. We merken op dat de leer van de Kerk het onderzoek van het eigen geweten beperkt (« niettemin ») wanneer er sprake is van deze voorwaarden. Dit komt niet of onvoldoende naar voren in de bovengenoemde berichten, met als gevolg dat er weer een ‘Bekkeriaanse’ situatie ontstaan is waarbij de perceptie is dat het individuele geweten de hoogste instantie is. Evenmin is er een oproep tot kuisheid, berouw en biecht te vinden in de berichten.
Wat helemaal ontbreekt, is de leer dat een dwalend geweten niet noodzakerlijkerwijze excuseert. Aangezien in de katholieke leer het geweten de toepassing is van kennis op een bepaalde handeling die men gesteld heeft of wil stellen Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 79, a. 13 en niet een instantie die willekeur goedpraat, wordt een dwalend geweten veroorzaakt door onwetendheid.
Onwetendheid kan vrijwillig zijn of onvrijwillig;
Is er hier sprake van een onvrijwillige onwetendheid? Helemaal niet want het bezoek van pastoor Buyens en het georganiseerde protest nadien bewijzen dat we hier te maken hebben met een vrijwillige en dus schuldige onwetendheid. (Of het hardnekkige verzet tegen de katholieke leer aantoont dat er sprake is van ketterij of blasfemie waar desgevallend excommunicatie of een andere straf kan opvolgen, laten wij hier in het midden.)
Iemands betrokkenheid bij het kwaad wordt in de katholieke leer gedefinieerd aan de hand van de principes van “medewerking aan het kwaad”. Deze medewerking kan formeel of materieel zijn.
Deze distincties laten zien dat er vele graden zijn van het kunnen verwikkeld geraken in een kwaad, gaan de van actieve formele medewerking tot verwijderde, indirecte, passieve, materiële medewerking waarbij het duidelijk is dat geen enkele vorm van samenwerking het beste is.
Met deze distincties voor ogen is onze stelling dat elke priester –indien we aannemen dat hij onderricht is in de katholieke leer en deze katholieke leer predikt- zich schuldig maakt aan de hoogste graad van samenwerking aan het kwaad indien hij de H. Communie uitreikt aan iemand die “halsstarrig volhardt in een zware zonde die bekend is” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Kerk leeft van de Eucharistie, Ecclesia de Eucharistia (17 apr 2003), 37. Immers door deze actieve handeling uit te voeren werkt hij mee aan of hij stemt hij in met dit zondige gedrag. Een beroep op het dwalende geweten is hier tevergeefs want er is hier dan sprake van een schuldig, dwalend geweten.
Bovendien werkt in dit geval de priester ook formeel en actief mee aan de verleiding tot zonde en installeert hij zo een schandaal. Wanneer de katholieke leer spreekt over het vermijden van een schandaal, dan wordt dit niet bedoelt in de mediatieke zin die het woord vandaag in de wereld en blijkbaar ook in de Kerk heeft alsof het vermijden van een schandaal gebeurt door de camera’s uit de buurt te houden. Schandaal betekent, zoals het zo mooi formuleert wordt: “dictum vel factum minus rectum, praebens alteri occasionem spiritualis ruinae” of te wel “een minder juist woord of daad die de gelegenheid biedt tot geestelijke ruïne van een ander”. Met andere woorden, een priester die formeel en actief meewerkt aan het kwaad, draagt de immense verantwoordelijkheid een ander geestelijk te kunnen ruïneren door deze aan te zetten tot zonde. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 43
Maar ook de katholieke gelovige die hiertegen niet ageert, werkt mee aan dit kwaad op verwijderde, indirecte, passieve en materiële wijze. Hij deelt weliswaar niet de intentie maar door zijn niet-ageren werkt hij op passieve wijze, alhoewel indirect en verwijderd, mee aan het kwaad.
Hierdoor is deze bijdrage een poging onze plicht te vervullen om elke medewerking aan het kwaad te vermijden.
Met spijt in het hart moeten we vaststellen dat deze distincties (wetens en willens?) achterwege zijn gelaten.
====
Een volgende distinctie die verwaarloosd geworden is en, naast de socio-culturele factoren, heeft bijgedragen tot het morele verval dat recentelijk naar boven is gekomen, betreft de distinctie tussen voluntas antecedens (voorafgaande wil) en voluntas consequens (volgende wil).
Deze distinctie is onderdeel van het antwoord omtrent de vraag naar de verhouding tussen de algemene heilswil van God en de menselijke vrijheid. We vinden deze verhouding het meest treffend terug in de consecratie wanneer de priester “in persona Christi” zegt:
Forma Ordinaria:
“Accipite et manducate ex hoc omnes: Hoc est enim Corpus meum quod pro vobis tradetur”
en “Accipite et bibite ex eo omnes: Hic est enim Calix Sanguinis mei, novi et aeterni testamenti: qui pro vobis et PRO MULTIS effundetur in remissionem peccatorum. Hoc facite in meam commemoriationem”
Forma Extraordinaria:
“Accipite et manducate ex hoc omnes: Hoc est enim Corpus meum”
en “Accipite et bibite ex eo omnes: Hic est enim Calix Sanguinis mei, novi et aeterni testamenti: mysterium fidei : qui pro vobis et PRO MULTIS effundetur in remissionem peccatorum. Haec quotiescumque feceritis, in mei memoriam facietis”
De vertaling
Hierbij is de officiële vertaling van cruciaal belang:
“Neemt en eet hiervan, Gij allen, want dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt.”
“Neemt deze beker en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe, altijddurende verbond, dit is Mijn Bloed dat voor u en VOOR ALLEN wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om mij te gedenken.”
De vertaling van de NRL van de Ordo Missae van het Missaal van de Zalige Johannes XXIII oftewel de Forma Extraordinaria heeft [waarbij natuurlijk deze vertaling niet gebruikt wordt en de gehele Canon in stilte geschiedt]:
“Neemt en eet allen hiervan, want dit is mijn Lichaam.”
“Neemt en drinkt allen hieruit. Want dit is de Kelk van het nieuwe en eeuwige verbond, -het mysterie van het geloof-: mijn Bloed dat voor u en VOOR VELEN vergoten wordt tot vergeving van de zonden. Telkens als gij dit doet, zult gij het doen tot gedachtenis aan Mij.”
Men behoeft slechts een rudimentaire kennis van het Latijn en het Grieks om te zien dat het Griekse en Latijnse equivalent “hyper pollon” en “pro multis” nooit grammaticaal kan vertaald worden met “voor allen”. Nochtans is dit in vele talen, met een imprimatur, gebeurd en dit op basis van, zoals nu blijkt, foutieve, exegetisch inzichten van de protestante exegeet Joachim Jeremias (1900-1979) die beweerde dat, aangezien het Aramees geen eigen woord voor ‘allen’ heeft, “velen” dus inclusief, in de betekenis van “allen” dient gelezen te worden. Deze interpretatie werd in 1970 overgenomen door de Congregatie voor de Eredienst zoals te lezen valt in hun tijdschrift Notitiae 6 (1970), pp. 39-40: “Secundum exegetas verbum aramaicum, quod lingua latina versum est pro multis, significationem habet pro omnibus.” Maar zelfs indien de these van Jeremias zou waar zijn, dan nog zag men niet in dat de liturgie zich niet mag laten overheersen door een exegetische these: een citaat van Christus waarmee hij de H. Eucharistie instelt in de canonieke H. Schrift, kan niet omwille van een these veranderd worden.
Bovendien dienen we de Schrift in haar geheel te lezen:
De algemene heilswil strekt zich uit tot allen, maar d.w.z. tot “die geloven”, “die in Mij geloven”, die zich laten verzoenen, “die naar Hem uitzien”, etc.
De distinctie tussen “voorafgaande wil” en “volgende wil” verzamelt deze gegevens. God wil krachtens voorafgaande wil de zaligheid van allen, maar krachtens zijn volgende wil, d.w.z. volgend op de vrije wil van de mens die ermee in stemt of niet, wil God de zaligheid van velen.
Het is vreemd fenomeen dat in een tijd waarin de vrijheid tot hoogste goed wordt verheven, de vrije wil van de mens waardoor het in staat is het kwaad van de zonde te kiezen, verworpen wordt.
Willen wij de adel van de menselijke geest hoog houden, dan is het huidige morele verval binnen de Kerk niet enkel te wijten aan socio-culturele invloeden en/of het falen van verantwoordelijken, maar ook aan de invloed van ideeën die (men laat) circuleren bij de gelovigen. Zo sprak paus Benedictus in 2008 Paus Benedictus XVI - Interview / Column
Fragment van een interview met meegereisde journalisten in het vliegtuig van Rome naar Sydney
(12 juli 2008) als antwoord op een vraag over misbruik over het proportionalisme dat in opleidingen in de jaren 50, 60 en 70 onderwezen werd waarbij ontkend wordt dat er een intrinsiek kwaad bestaat.
Een volgend idee is dat van het heilsuniversalisme of heilsoptimisme waar zelfs een orthodox theoloog als Hans Urs Von Balthasar zich heeft door laten verleiden (Zie Manfred Hauke, "Auf den Spuren des Origenes. Grösse und Grenzen Hans Urs von Balthasars": Theologisches 35 (2006) 554-562). Het heilsuniversalisme miskent immers het onderscheid tussen voorafgaande en volgende wil met als gevolg dat de zonde volledig betekenisloos wordt want de zonde is niet meer werkzaam, heeft geen effect meer in onze verhouding tot God die door Christus inderdaad allen heeft willen verlossen.
Wanneer we dan afdalen naar de pastorale praxis dan betekent dit zoiets als: “Jezus was toch zo goed, dat niemand mij zijn (zonder hoofdletter) goedheid mag ontnemen en dus heb ik er recht op.” Men ziet m.a.w. niet het verschil tussen een barmhartigheid die inderdaad oneindig is en een barmhartigheid die niet eindeloos is.
Het is daarom des te erger dat zulke ideeën decennia-lang ondersteund zijn geworden door de wijze waarop in vele landen de facto de Forma Ordinaria gevierd is geworden. We mogen het effect niet onderschatten van het jarenlange aanhoren van de woorden -in het Nederlands en met een foutieve vertaling en in een ‘setting’ alsof de priester als ‘voorganger’ een dialoog aangaat met de kerkgangers (dit alles ontbreekt in de Forma Extraordinaria) dat de H. Eucharistie er zondermeer voor allen is. We hoeven maar te beseffen welke woorden die wij van kindsbeen af aanhoorden of lazen een effect op onze vorming hebben gehad.
En zo is de zaak rond: indien er geen intrinsiek kwaad bestaat aangezien de zonde geen effect heeft op onze goede intentie en indien -hiermee overeenkomstig- God eindeloos goed is en onze zonde dus geen effect heeft op onze relatie met Hem, dan staat er niets in de weg om de ergste aberraties en perversiteiten goed te keuren.
Wat schreef kardinaal Arinze als Prefect van de Congregatie voor de Eredienst op Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Over de vertaling van de woorden pro multis bij de consecratie
(17 oktober 2006) alweer:
“De Bisschopsconferenties van die landen waar de formule "voor allen" of een equivalent daarvan momenteel in gebruik is, worden daarom gevraagd in de komende één à twee jaar de noodzakelijke catechese voor de gelovigen over dit onderwerp op te zetten, om hen voor te bereiden op de invoering van de nauwkeurige vertaling in de volkstaal van de formule pro multis (bijv.: "voor velen", "for many", "per molti", etc.) in de volgende vertaling van het Romeinse Missaal, die de Bisschoppen en de Heilige Stoel voor hun landen zullen goedkeuren.”
Komt er dan alsnog de gevraagde catechese!?
Bron: summacatholica.blogspot.com
Publicatiedatum: 5 maart 2010
Laatst bewerkt: 5 december 2017