Paus Benedictus XVI bezocht op vrijdag 8 februari, feest van de ‘Moeder Gods van Vertrouwen’, het grootseminarie van zijn eigen bisdom, Rome. Dit is een jaarlijkse traditie. Na een korte toespraak door de rector van het seminarie volgde een lezing uit de Eerste Brief van de Apostel Petrus:
De Paus zou een korte meditatie geven over drie sleutelwoorden uit de lezing: ‘wedergeboren worden’, ‘erfdeel’ en ‘geborgen door het geloof’. In plaats daarvan heeft de Paus een uitgebreid, persoonlijk getuigenis gegeven over het mysterie van roeping binnen de Kerk, aan de hand van de eerste Petrusbrief.
De Paus deed het weer! Een schitterend staaltje theologie van de Paus-professor! Hieronder volgt een samenvatting van de meditatie.
Zie ook de vertaling van de volledige meditatie Paus Benedictus XVI - Toespraak
In Gods kracht geborgen door het geloof, wacht gij op het heil, dat al gereed ligt
Bij het bezoek aan het Pauselijk grootseminarie te Rome bij gelegenheid van het feest van de Madonna della Fiducia (Onze Lieve Vrouwe van Vertrouwen)
(8 februari 2013).
Beste jonge mannen,
jullie zijn op weg naar priesterschap, aandachtig voor de roepstem van de Heer, die je wilt navolgen; en jullie zijn op zoek naar de juiste manier om de Heer te verkondigen in de hedendaagse wereld.
In de Eerste Petrusbrief is het 'Petrus Apostolus' die spreekt, tot 'de uitverkorenen', die tegelijk vreemdelingen zijn en 'in verstrooiing' leven. Over deze drie begrippen wil ik u eerst spreken.
Petrus is een gelovig man, die Jezus belijdt; een gepassioneerd man, vervuld van een verlangen naar God en naar het Rijk Gods; hij is ook een mens die zondigt en vergeving krijgt. Via die innerlijke weg wordt hij verantwoordelijk voor de universele Kerk en wordt hij bruggenbouwer van Gods liefde.
De exegeten zeggen: het taalgebruik van de eerste Petrusbrief is dermate verheven, en de inhoud zo complex, dat een eenvoudige visser uit Galilea deze brief onmogelijk geschreven kan hebben. De eerste Petrusbrief kan onmogelijk van Petrus zijn. Hoe hierop te antwoorden? Aan het einde van de brief wordt vermeld: 'Met de hulp van Silvanus, die ik als een betrouwbare broeder beschouw, heb ik u deze korte brief geschreven' (1 Pt. 5, 12).
Silvanus heeft Petrus bijgestaan bij de redactie van de brief. Dit toont dat de Petrusbrief niet zomaar het geschrift is van een enkeling, maar de uitdrukking van het geloof van een gemeenschap; van de Kerk, die de weg van het geloof gaat en daarin steeds volwassener wordt en voortdurend meer diepgang krijgt. Petrus schrijft niet als een individu, maar met behulp van de Kerkgemeenschap en van personen die hem helpen om zijn geloof te verdiepen. Dit is zeer belangrijk. Petrus spreekt niet als eenling, hij spreekt ex personae ecclesiae, in naam van de Kerk: met een persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ook als man van de Kerk.
In het boek van de Apocalyps wordt gezegd dat 'de stem van Christus is als het gedruis van vele wateren' (Apoc. 1, 15). Dit betekent: de stem van Christus verzamelt en draagt in zich alle stromen die leven geven aan de wereld: de stromen van het Oude Testament en de wijsheid van de volken. Wat in de Apocalyps over de Heer gezegd wordt, geldt ook voor de apostel: in zijn brief spreekt Petrus niet zomaar uit eigen naam; het is wel een persoonlijk geloofsgetuigenis, maar hij verzamelt alle wateren van het geloof van de Kerk, en geeft op deze wijze leven en vruchtbaarheid.
Aan het einde van de eerste Petrusbrief wordt, naast Silvanus, ook Marcus genoemd (1 Pt. 5, 13). Beide personen staan, zoals in het Nieuwe Testament wordt verteld, ook in relatie tot de heilige Paulus. Dit toont opnieuw hoe de brief van Petrus een geloofsgetuigenis is van de hele Kerk: het denken van Petrus staat niet tegenover dat van Paulus (zoals soms beweerd wordt). Er is vanzelfsprekend verschil in temperament, in denken, in stijl tussen Petrus en Paulus, net zoals er ook tegenwoordig diversiteit is tussen de mensen in de Kerk, maar daardoor hoeven mensen niet lijnrecht tegenover elkaar te staan, want het gemeenschappelijke geloof verenigt ons.
Petrus schrijft als bisschop van Rome (in 5,13 'Babylon' genoemd). Op concrete wijze zien we hoe hier de apostolische successie begint. Na zijn vlucht uit de kerker te Jeruzalem vertrouwt Petrus de Kerk in het Joodse land toe aan Jakobus, terwijl hijzelf herder blijft van de universele Kerk (Hand 12,17). Petrus komt te Rome, waar hij een gemeenschap vindt die gekenmerkt wordt door zowel heiden-christelijke als joods-christelijke elementen (van deze laatsten zijn, naar liturgisten zeggen, nog steeds sporen te vinden in het Romeinse eucharistische gebed). De combinatie van deze elementen is een uitdrukking van de universaliteit van de Kerk.
Voor Petrus was de overgang van Jeruzalem naar Rome niet enkel de overgang van het Joods-christendom naar de universele Kerk; Petrus zal zich zeker ook de laatste woorden herinnerd hebben, die Jezus tot hem sprak: 'Als je oud bent zul je je armen uitstrekken en je gordel laten omdoen, en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt’ (Joh. 21, 18), een voorspelling van Petrus' kruisiging (de filologen beweren dat het 'uitstrekken van de armen' een specifieke terminologie was om de kruisiging aan te duiden).
Petrus wist dat hij de marteldood aan het kruis zou sterven, en op die wijze de weg van de navolging van Christus zou voltooien. Te Rome ('Babylon') wachtte hem de marteldood. De opvolger van Petrus dient de apostel na te volgen, zowel in zijn universele zending, als in zijn martelaarschap. Ook wij worden uitgenodigd dit aspect van het christendom na te volgen: het martelaarschap, dat zich, net zoals het kruis, in verschillende vormen kan manifesteren. Niemand kan christen zijn zonder de Gekruisigde na te volgen, zonder ook zelf het 'moment van het martelaarschap' te aanvaarden.
Na deze woorden over de auteur van de brief wil ik kort spreken over de adressanten van de eerste Petrusbrief. De apostel noemt hen: 'De uitverkorenen die als vreemdelingen in de verstrooiing leven' (1 Pt. 1, 1). Opnieuw is hier de paradox tussen heerlijkheid en kruis: uitverkorenen die vreemdelingen zijn. De eretitel van het Joodse volk, uitverkoren te zijn, wordt door Petrus toegepast op alle gedoopten. Uitverkoren zijn betekent: God heeft aan mij persoonlijk gedacht, als gedoopte, als priester. Hij heeft mij gezien en uitverkoren, maar niet vanwege mijn verdiensten. Hij wil dat ik boodschapper word van zijn zending, in verantwoordelijkheid voor de medemensen.
Dankbaar en vreugdevol mogen we zijn voor onze uitverkiezing, als gelovigen, als priesters. Soms wordt gezegd: vreugde om de uitverkiezing is een vorm van triomfalisme, en is verkeerd. Dit is niet zo. Het is triomfalisme, indien ik zou beweren: 'God heeft mij uitverkoren vanwege mijn kwaliteiten'. Vreugdevol zijn omdat God mij uitverkoren heeft, is geen triomfalisme, maar is in de eerste plaats dankbaarheid. Ik denk dat we ons deze vreugde opnieuw moeten eigen maken: de vreugde te beseffen dat ik Hem mag kennen, de Mensgeworden God; dat ik lid mag zijn van zijn Kerk, waarin de ecclesia unica bestaat (subsistit in).
'Uitverkorenen' wordt in de eerste Petrusbrief vergezeld van de uitdrukking 'verstrooiing'. Nog steeds vormen de christenen, ook in de huidige wereld, de godsdienst die het meest vervolgd wordt. Waarom? Omdat we ons niet conformeren aan de heersende opvattingen van egoïsme, materialisme en dergelijke. Christenen zijn natuurlijk niet louter 'vreemdelingen in de verstrooiing'. Er zijn christelijke landen, we zijn trots als christenen te hebben bijgedragen aan de vorming van culturen. Er is een gezonde vorm van patriottisme: de vreugde te mogen behoren tot een volk, tot een grote geschiedenis van cultuur en geloof.
Toch zijn we als christenen altijd ook 'vreemdelingen': we zijn deelgenoot van het lot van Abraham, zoals beschreven staat in de brief aan de Hebreeën (Heb. 11, 8, vv). We leiden ons leven niet zoals de massa; we leven - of pogen dat althans - naar het Woord van de Heer. De verleiding kan bestaan om te denken: 'Iedereen doet dit of dat, waarom zou ik het ook niet doen?' - Neen, ik leid een ander leven, ik leef volgens God. De heilige Augustinus heeft ooit gezegd: 'Christenen hebben niet hun wortels in de grond, maar in de hemel. Zij leven volgens een zwaartekracht, die hen niet naar beneden, maar naar de hemel trekt'.
Bidden we tot de Heer, dat Hij ons helpt om deze zending te aanvaarden, om te leven als een minderheid, in de verstrooiing, terwijl we ons toch mede verantwoordelijk weten voor de medemensen, omdat we op die wijze willen bijdragen aan het goede in de wereld. Na deze lange inleiding, persoonlijke inleiding, kwam de paus nog (relatief kort) te spreken over het eigenlijke thema van zijn meditatie, de tekst die hij op papier had: over drie sleutelwoorden uit de lezing: 'wedergeboren worden', 'erfdeel' en 'geborgen door het geloof'.
Christen-zijn is niet louter behoren bij een groep, of bepaalde handelingen stellen. Het is niet louter een wilsdaad, maar veeleer een 'wedergeboren worden'. Het gaat niet zozeer om het doen, maar om het zijn. 'Wedergeboren worden' staat in de passieve vorm: ik laat me omvormen door de Heer, ik treed in dit proces van innerlijke vernieuwing in. Ik laat me vormen en omvormen naar zijn levende Woord, in de gemeenschap van de Kerk - want 'wedergeboren worden' betekent tegelijk: deel worden van een nieuwe familie.
'Erfdeel' is een belangrijk begrip in het Oude Testament. Het erfdeel van de christenen is geen specifiek land, maar het is: de toekomst van God. Christenen hebben de toekomst! De toekomst is aan ons, omdat de toekomst van God is. Het christelijke geloof is geen stervende boom, maar een boom die telkens weer opbloeit! Een verkeerd pessimisme zegt: het tijdperk van het christendom is voorbij. Neen: er is een nieuw begin! Een verkeerd optimisme was er na het concilie, toen kloosters en seminaries gesloten werden, en men vond dat er toch geen problemen waren.
Neen! Met een gezond realisme moeten we durven vaststellen: 'Op deze manier gaat het niet', wanneer er een foute gang van zaken is. Toch mogen er zeker van zijn: ook al sterft de Kerk in sommige gebieden vanwege de zonden en fouten en het ongeloof van mensen - tegelijkertijd groeit ze ook weer. De toekomst is werkelijk van God, dat is de grote zekerheid van ons leven! Dat is het grote, ware optimisme, te beseffen: de Kerk is Gods boom, die nooit vergaat, en die de eeuwigheid in zich draagt!
'Geborgen door het geloof'. Als schildwachten, die de poorten van de stad bewaken, worden we opgeroepen tot de waakzaamheid van het geloof, in het bewustzijn: God laat mij niet los. Bij 'geloof' moet ik steeds denken aan die zieke vrouw uit het evangelie, die vanuit de massa Jezus aanraakt (Mk. 5, 21-34)(Lk. 8, 42-48). Jezus vraagt: 'Wie heeft Mij aangeraakt'. De apostelen antwoorden: 'Heer er zijn zovele mensen, en U vraagt: wie heeft Mij aangeraakt?' Er is een oppervlakkige, uitwendige manier om de Heer aan te raken, en dat heeft niets te maken met een werkelijke ontmoeting met Hem.
Er is anderzijds een manier om Jezus op een diepe wijze aan te raken, zoals die vrouw Hem werkelijk aangeraakt heeft, niet alleen met haar handen, maar met haar hart, gelovig, en zo heeft zij de genezende kracht van Christus mogen ondervinden. Dit is het geloof: met de handen van het geloof, met het hart de Heer aanraken, en op deze wijze intreden in de luisterrijke kracht van zijn Leven. Bidden we de Heer, dat we Hem steeds meer op deze wijze mogen aanraken. Bidden we de Heer, dat Hij ons niet laat vallen, dat Hij de hand naar ons uitstrekt en ons op deze wijze behoedt, zodat we het ware leven mogen leiden.
2013, Libreria Editrice Vaticana / Sint Janscentrum, Den Bosch
Samenvatting in een werkvertaling: Rector F. de Rycke
Publicatiedatum: 8 februari 2013
Laatst bewerkt: 6 oktober 2021