Paus Benedictus XVI - 15 april 2006
Het is duidelijk, dat deze gebeurtenis niet zomaar een mirakel uit verleden is, waarvan de feitelijkheid ons uiteindelijk diep onverschillig kan laten. In de geschiedenis der 'evolutie' en van het leven in het algemeen is het een doorbraak naar een nieuw toekomstig leven; naar een nieuwe wereld, die vanuit Christus voortdurend in onze wereld binnendringt, haar omvormt en tot zich trekt.
Maar hoe gebeurt dat? Hoe kan deze gebeurtenis mij werkelijk raken en mijn leven naar zich toetrekken en verheffen? Het eerste, wellicht verrassend lijkende, maar helemaal reële antwoord daarop luidt: het komt tot mij door het geloof en het Doopsel. Juist daarom hoort dat bij de Paasvigilie. Het betekent dat wij niet spreken van een gebeurtenis uit het verleden, maar van een kwaliteitssprong in de universele geschiedenis, die tot mij komt en door zijn aantrekkingskracht mij vasthoudt. Het Doopsel is heel wat meer dan een daad van kerkelijke socialisering, méér dan een ouderwetse en gecompliceerde ritus om personen in de Kerk op te nemen. Het is ook meer dan een eenvoudig wassen, meer dan een soort zuiveren en opsmukken van de ziel. Het doopsel is werkelijk dood en verrijzenis, is herboren worden en gedaanteverwisseling naar een nieuw leven.
Hoe kunnen wij dat begrijpen? Ik denk dat wat in het Doopsel gebeurt ons direct duidelijk wordt wanneer wij naar de slotpassage kijken van de kleine geestelijke autobiografie, die Sint-Paulus ons in zijn brief aan de Galaten heeft geschonken. Die passage besluit met de woorden, die tegelijkertijd de kern van deze biografie aangeven: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20).
"Ik leef, maar ikzelf niet meer". Het 'ikzelf', de eigenlijke identiteit van de mens - van deze mens Paulus - is veranderd. Hij bestaat nog, en hij bestaat niet meer. Hij is door een 'niet' gegaan en staat voortdurend in dit 'niet'.
"Ik leef, maar ikzelf niet meer." Paulus beschrijft met deze woorden niet zo maar een mystieke ervaring waarin hem iets was gegeven en dat ons in ieder geval historisch zou kunnen interesseren. Nee, deze zin is uitdrukking van dat wat met de doop gebeurde. Het eigen 'ik' wordt mij genomen en in een groter en nieuw subject gevoegd. Dan is het 'ik' er weer, maar wel veranderd door het toebehoren tot anderen, waarin het 'ik' zijn nieuwe bestaansruimte heeft. Paulus maakt ons datzelfde nog eens duidelijk vanuit een ander gezichtspunt, wanneer hij in het derde hoofdstuk van de brief aan de Gala ten spreekt over de belofte en zegt, dat zij in enkelvoud slechts gegeven is aan één: Christus. Hij alleen draagt alle belofte in zich. Maar hoe zit het dan met ons? "Tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus", zegt Paulus daarover (Gal. 3, 28), één enig nieuw subject. Deze bevrijding van ons ik uit zijn isolering, dit staan in een nieuw subject, is staan in de weidsheid van God en binnengetrokken zijn in een leven dat uit de samenhang van 'sterven en worden' is getreden, reeds nu. De grote explosie van de verrijzenis heeft in het Doopsel naar ons gegrepen. Zo behoren wij toe aan een nieuwe dimensie van het leven, te midden van de benardheid van deze tijd. In deze open ruimte heet leven: gedoopt zijn, christen zijn. Dat is de vreugde van de Paasnacht. De verrijzenis is niet vergaan, de verrijzenis heeft ons gegrepen, heeft ons in bezit genomen. Aan haar, aan de verrezen Heer houden wij ons vast, en wij weten: Hij houdt ons vast, wanneer onze handen te zwak worden. Aan Hem houden wij ons vast, zo houden wij ook elkaar vast, worden we één enig subject.
"Ik leef, maar ikzelf niet meer": dit is de formule van het christelijk bestaan gefundeerd in het doopsel, de formule van de verrijzenis midden in de tijd.
"Ik, doch niet meer ik": wanneer wij zo leven, transformeren wij de wereld. Deze is de tegenhanger voor alle ideologieën van geweld en de tegenhanger voor corruptie en aspiraties naar macht en bezit.