
Joseph Kardinaal Ratzinger - 3 juni 2003
Om te begrijpen waarom het noodzakelijk is op deze wijze zich op te stellen tegenover de instanties die de legalisering van de homoseksuele levensgemeenschappen nastreven, verdient het enige specifieke ethische overwegingen, die zich op diverse niveaus begeven, na te gaan.
De opgave om publieke wetten te maken is zeker in vergelijking met de morele wetten, van beperkte omvang Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 71. De publieke wetten kunnen echter niet in tegenspraak zijn met het juiste geweten, zonder dat ze hun bindende karakter verliezen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 72. Iedere, door mensen gemaakte, wet heeft het karakter van een wet, voorzover deze in overeenstemming is met de natuurlijke zedenwet, dat door het juiste geweten wordt erkend en in het bijzonder de onvervreembare rechten van iedere persoon in acht neemt. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 95, a.2
Men kan zich afvragen hoe een wet tegengesteld kan zijn aan het gemeenschappelijk welzijn als deze geen speciale vorm van gedrag oplegt, maar alleen wettelijke erkenning geeft aan een feitelijke realiteit die aan niemand onrecht lijkt te doen. Op dit gebied moet men eerst nadenken over het verschil tussen homoseksueel gedrag als privéverschijnsel en hetzelfde gedrag als een sociale relatie die door de wet voorzien en goedgekeurd is, waardoor men het zou willen maken tot één van de instituties binnen de rechtsorde. Dit tweede verschijnsel is niet alleen ernstiger, maar heeft ook een verderstrekkende en diepe invloed, en zou veranderingen in de hele organisatie van de samenleving veroorzaken, tegengesteld aan het gemeenschappelijk welzijn. Burgerlijke wetten zijn structurerende principes van het leven van de mens in de maatschappij, ten goede of ten kwade. Ze "spelen een zeer belangrijke en soms beslissende rol in het beïnvloeden van denkpatronen en gedrag". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 90 Leefstijlen en de onderliggende veronderstellingen die ze uitdrukken vormen het leven van de maatschappij niet alleen van de buitenkant, maar neigen ook de perceptie en de evaluatie door de jongere generatie van gedragsvormen te wijzigen. Wettelijke erkenning van homoseksuele verbintenissen zou bepaalde fundamentele morele waarden verduisteren en de institutie van het huwelijk devalueren.
De homoseksuele levensgemeenschappen ontberen geheel en al de biologische en antropologische factoren van huwelijk en gezin die de basis zou kunnen zijn van een doordachte juridische erkenning.
Zij zijn niet in staat op gepaste wijze de voortplanting en instandhouding van de mensheid te waarborgen. Een eventueel teruggrijpen op middelen, die door de nieuwste ontdekking op het gebied van kunstmatige voortplanting ter beschikking staan, zijn niet dan met zeer ernstige tekortkomingen ten aanzien van de menselijke waardigheid te gebruiken. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 14-16. Zij zullen eerder juist hun ongepastheid nog nadrukkelijker aantonen.
De homoseksuele levensgemeenschappen ontbreekt namelijk geheel de huwelijkse dimensie, welke de menselijke en geordende vorm van geslachtelijke betrekkingen uitmaakt. Seksuele relaties zijn menselijk, wanneer en voorzover zij de wederzijdse hulp van de geslachten in het huwelijk tot uitdrukking brengen en bevorderen en die voor het doorgeven van het leven open blijven staan.
Zoals de ervaring leert zorgt de afwezigheid van seksuele complementariteit in deze relaties voor hindernissen in de normale ontwikkeling van kinderen die aan de zorg van dergelijke personen worden toevertrouwd. Zij zouden worden beroofd van de ervaring van het hebben van óf een vader óf een moeder. Toestaan dat kinderen door personen die in deze verbintenissen leven, worden geadopteerd, betekent eigenlijk dat je deze kinderen geweld aan doet, in die zin dat men de behoefte van zorg benut, om ze in een omgeving te brengen die niet bevorderlijk is voor hun menselijke ontwikkeling. Een dergelijke manier van handelen is zeer ernstig immoreel en spreekt een grondrecht tegen, die ook door internationale conventies van de UNO over de Verenigde Naties
Conventie over de Rechten van het Kind
Kinderrechtenverdrag (20 november 1989) erkend worden. Vandaaruit is het hoogst te beschermen belang in ieder geval het belang van het kind, dat het zwakkere en beschermloze deel vormt.
De maatschappij heeft haar voortdurende overleven te danken aan het gezin, gegrondvest op het huwelijk. De onvermijdelijke consequentie van de wettelijke erkenning van homoseksuele verbintenissen zou de herdefinitie van het huwelijk zijn, dat in haar wettelijke status een institutie zou worden zonder de wezenlijke verwijzing naar de factoren die verbonden zijn met heteroseksualiteit; bijvoorbeeld de voortplanting en de opvoeding van kinderen. Als vanuit het standpunt van de wet het huwelijk tussen en man en een vrouw zou worden beschouwd als slechts één mogelijke vorm van huwelijk, dan zou het concept van huwelijk een radicale verandering ondergaan, met ernstige schade voor het gemeenschappelijk welzijn. Door homoseksuele verbintenissen op een wettelijk niveau te stellen dat analoog is aan dat van het huwelijk en het gezin, handelt de Staat willekeurig en in tegenspraak met zijn plichten.
De principes van respect en non-discriminatie kunnen niet worden ingeroepen om de wettelijke erkenning van homoseksuele verbintenissen te ondersteunen. Onderscheid maken tussen personen of sociale erkenning of voordelen weigeren is alleen onacceptabel als het tegengesteld is aan de gerechtigheid. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 63, 1. 1. c.. Het weigeren van de sociale en wettelijke status van het huwelijk aan vormen van samenleven die geen huwelijk zijn en kunnen zijn is niet tegengesteld aan de gerechtigheid; integendeel, de gerechtigheid vereist het.
Ook kan het principe van de eigen autonomie van het individu niet redelijk worden ingeroepen. Het is een ding om te stellen dat individuele burgers vrij activiteiten mogen ontplooien waarin zij interesse hebben en dat dit valt binnen het gemeenschappelijk burgerlijk recht op vrijheid; het is iets heel anders om te stellen dat activiteiten die niet een betekenisvolle of positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de menselijke persoon in de maatschappij een eigen gekwalificeerde wettelijke erkenning kunnen krijgen. Homoseksuele verbintenissen vervullen zelfs niet op analoge wijze het doel waarvoor het huwelijk en het gezin eigen gekwalificeerde erkenning verdienen. Integendeel, er zijn goede redenen om te stellen dat zulke verbintenissen schadelijk zijn voor de goede ontwikkeling van de menselijke maatschappij, zeker als hun invloed op de samenleving zou toenemen.
Omdat getrouwde stellen de opvolging van generaties waarborgen en daarom op eminente wijze van maatschappelijk belang zijn, daarom geeft de burgerlijke wet hen institutionele erkenning. Homoseksuele verbintenissen van de andere kant, hebben geen specifieke aandacht nodig van de kant van de wet, aangezien zij deze functie voor het gemeenschappelijk welzijn niet uitoefenen.
Ook ongeldig is het argument dat wettelijke erkenning van homoseksuele verbintenissen nodig is om situaties te voorkomen waarin samenwonende homoseksuelen, eenvoudigweg omdat zij samen leven, beroofd zouden kunnen worden van echte erkenning van hun rechten als personen en burgers. In werkelijkheid kunnen ze altijd gebruik maken van de wettelijke voorzieningen - net als alle burgers vanuit het standpunt van hun eigen autonomie - om hun rechten te beschermen op het gebied van het gemeenschappelijk belang. Het zou zwaar onrechtvaardig zijn om het gemeenschappelijk welzijn en rechtvaardige wetten voor het gezin op te offeren om persoonlijk welzijn te beschermen dat gegarandeerd kan en moet worden op manieren die geen schade toebrengen aan de hele maatschappij. Congregatie voor de Geloofsleer, Enkele overwegingen omtrent het antwoord op wetsvoorstellen inzake het niet-discrimineren van homoseksuelen (23 juli 1992), 14. Men moet niet vergeten dat "Daarnaast (altijd) het gevaar bestaat dat wetgeving waardoor homoseksualiteit een basis wordt voor bepaalde rechten, iemand met een homoseksuele geaardheid er zelfs toe kan aanmoedigen de homoseksualiteit te uiten en een partner te zoeken om zo gebruik te kunnen maken van de voorzieningen van de wet."