Paus Benedictus XVI - 13 april 2006
Dierbare broeders in het bisschopsambt en in het priesterschap,
dierbare broeders en zusters,
De Witte Donderdag is de dag waarop de Heer aan de Twaalf de priesterlijke opdracht gaf met brood en wijn het Sacrament van zijn Lichaam en Bloed te vieren tot aan zijn wederkomst. In plaats van het Paaslam en alle offers van het Oude Testament komt nu de gave van zijn Lichaam en zijn Bloed, de gave van Zichzelf. Zo is de nieuwe eredienst gebaseerd op het feit dat vóór alles God óns een gave schenkt en wij, overladen door deze gave, de zijnen worden: de schepping keert terug tot de Schepper.
Zo is ook het priesterschap iets nieuws geworden: het is niet meer een kwestie van afstamming, maar een zich bevinden in het mysterie van Jezus Christus. Hij is steeds Diegene die geeft en ons naar Zichzelf omhoog trekt. Alleen Hij kan zeggen: "Dit is mijn Lichaam - dit is mijn Bloed". Het geheim van het priesterschap in de Kerk bestaat in het feit dat wij, armzalige mensen, door de kracht van het Sacrament met zijn "Ik" mogen spreken: in persona Christi. Hij wil zijn priesterschap door middel van ons uitoefenen. Dit ontroerende mysterie, dat ons in iedere viering van het Sacrament weer opnieuw raakt, gedenken we op bijzondere wijze op Witte Donderdag. Opdat het dagelijks vieren geen slijtage met zich brengt van het grootse en geheimvolle ervan, hebben we een dergelijke bijzondere herdenking nodig, hebben we het nodig terug te keren naar dat uur dat Hij ons de handen heeft opgelegd en ons deelgenoten heeft gemaakt van dit mysterie.
Laten we daarom de tekenen opnieuw overdenken, waaronder het Sacrament ons geschonken werd. Centraal staat dat alleroudste gebaar van de handoplegging, waardoor Hij van mij bezit heeft genomen en tegen mij zegt: "Jij behoort Mij toe." Daarmee heeft Hij ook gezegd: "Jij staat onder de bescherming van mijn handen. Jij staat onder de bescherming van mijn hart. Jij wordt bewaard in de palm van mijn handen, en juist zo bevind jij je in de weidse ruimte van mijn liefde. Blijf binnen in de ruimte van mijn handen en geef Mij die van jou."
Herinneren wij ons dat onze handen gezalfd werden met olie, die het teken is van de Heilige Geest en van zijn kracht. Waarom juist de handen? De hand van de mens is het instrument van zijn handelen, symbool van zijn mogelijkheid om de wereld aan te kunnen, haar letterlijk "ter hand te nemen". De Heer heeft ons de handen opgelegd en wil nu onze handen, opdat zij in deze wereld de zijne worden. Hij wil, dat zij niet meer werktuigen zijn, om de dingen, de mensen, de wereld te nemen voor onszelf, om ze in ons bezit brengen, maar dat ze in plaats daarvan zijn goddelijke aanraking doorgeven en zich in dienst stellen van de liefde. Hij wil, dat zij werktuigen zijn van het dienen en zo uitdrukking van de zending van de gehele persoon, die in staat voor Hem en die Hem bij de mensen brengt.
Wanneer de handen van de mens symbool staan voor zijn mogelijkheden om over de wereld te kunnen beschikken, en in het algemeen voor de techniek als de macht daartoe, dan moeten de gezalfde handen een teken zijn van zijn vermogen zich te geven, een teken van de creativiteit in het vormgeven aan de wereld door de liefde - waarvoor we zonder twijfel de Heilige Geest nodig hebben.
In het Oude Testament is de zalving het teken van in dienst genomen worden: de koning, de profeet, de priester doet en geeft meer dan alleen maar wat van hemzelf komt. In zekere zin is hij van zichzelf onteigend in functie van een dienst, waarin hij zich ter beschikking stelt van Een die groter is dan hijzelf. Wanneer Jezus Zich in het Evangelie van vandaag als de Gezalfde van de Heer voorstelt, als de Christus, dan wil dat juist zeggen dat Hij handelt krachtens een zending door de Vader en in eenheid met de Heilige Geest, en dat Hij zo de wereld een nieuw koningschap, een nieuw priesterschap, een nieuwe manier van profeet zijn geeft, waarin Hij niet Zichzelf zoekt, maar leeft voor Hem voor wie de wereld geschapen werd. Stellen we Hem onze handen vandaag opnieuw ter beschikking, en bidden we Hem ons steeds opnieuw bij de hand te nemen en ons te leiden.
Maar vervolgens heeft Hij in zijn grote goedheid ons bij de hand genomen, ons naar Zich toegetrokken en ons gezegd: "Vreest niet, Ik ben met je. Ik verlaat jou niet, en verlaat jij, van jouw kant, Mij dan niet!" En waarschijnlijk is ieder van ons meer dan eens hetzelfde overkomen als Petrus toen deze, wandelend over het water, de Heer tegemoet, plotseling merkte dat het water hem niet meer droeg en dat hij op het punt stond te zinken. En zoals Petrus hebben we geroepen: "Heer redt mij!" (Mt. 14, 30). Hoe zijn wij over de bruisende en schuimende wateren van de vorige eeuw en van het vorige millennium kunnen komen, terwijl we toch heel dat woeden van de elementen zagen? Maar wij hebben toen naar Hem gekeken ... en Hij heeft ons bij de hand gegrepen en ons een nieuw, een "specifiek gewicht" gegeven: dat lichtgewicht, dat door het geloof komt en ons naar boven trekt. En dan geeft Hij ons de hand die ondersteunt en draagt.
Hij ondersteunt ons. Laten we steeds onze blik op Hem richten en strekken wij onze handen naar Hem uit. Laten wij toe dat zijn hand ons vastpakt, dan zullen wij niet ten onder gaan maar het leven dienen dat sterker is dan de dood, en de liefde die sterker is dan de haat. Het geloof in Jezus, Zoon van de levende God, is het middel, waardoor wij steeds weer opnieuw de hand van Jezus grijpen en waardoor Hij ons bij de hand neemt en ons leidt. Een van mijn lievelingsgebeden is de bede die de liturgie ons vóór de Communie op de lippen legt: "Geef dat ik nooit wordt gescheiden van uw liefde." Wij vragen dat wij nooit buiten de communio vallen met zijn Lichaam, met Christus zelf; dat wij nooit buiten het eucharistisch mysterie vallen. Vragen wij Hem dat Hij onze hand nooit loslaat . . .
De Heer heeft zijn hand op ons gelegd. De betekenis van dit gebaar heeft Hij tot uitdrukking gebracht in de woorden: "Ik noem u geen dienaars meer; want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb ik vrienden genoemd: want Ik heb u alles meegedeeld wat ik van de Vader heb gehoord" (Joh. 15, 15). Ik noem u geen dienaars meer, maar vrienden. In deze woorden zou men zonder meer de instelling van het priesterschap kunnen zien. De Heer maakt ons tot zijn vrienden. Hij vertrouwt ons alles toe, Hij vertrouwt ons Zichzelf toe, zodat we met zijn "Ik" kunnen spreken, in de persoon van Christus het Hoofd - in persona Christi capitis.
Wat een vertrouwen! Hij heeft Zich werkelijk in onze handen gelegd . De wezenlijke tekenen van de priesterwijding zijn ten diepste allemaal uitdrukkingsvorm van dit woord: de handoplegging, de overhandiging van het Boek - van zijn Woord dat Hij ons toevertrouwt - de overhandiging van de kelk, waarmee Hij ons zijn diepste en persoonlijkste geheim doorgeeft. Bij dit alles hoort ook de volmacht om van zonden te kunnen ontslaan: Hij laat ons ook delen in zijn besef van de ellende van de zonde en van de duisternis in de wereld, en Hij geeft ons de sleutel in handen om de deur te openen naar het huis van de Vader. Ik noem u geen dienaars meer maar vrienden. Dit is de diepe betekenis van het priester zijn: vriend worden van Jezus Christus.
Voor deze vriendschap moeten wij elke dag opnieuw ons inzetten. Vriendschap betekent gemeenschappelijkheid in denken en willen. Wij moeten ons, zegt Paulus in zijn Brief aan de Filippenzen, oefenen in deze gemeenschap van denken met Jezus. Vgl. Fil. 2, 2-5 En deze gemeenschap van denken is niet alleen iets intellectueels, maar is gemeenschappelijkheid van gevoelen en van wil, en dus ook van handelen. Dat betekent dat wij Jezus steeds persoonlijker moeten leren kennen, door naar Hem te luisteren, met Hem samen te leven en bij Hem te vertoeven.
Naar Hem luisteren - in de lectio divina, dat is in het lezen van de Heilige Schrift, niet op een academische manier, maar geestelijk. Zo leren we de tegenwoordige Jezus ontmoeten die aanwezig is en die tot ons spreekt. Wij moeten zijn woorden en daden met het verstand doordenken en er over reflecteren in zijn aanwezigheid en met Hem. De lezing van de Heilige Schrift is gebed, moet gebed zijn - moet uit het gebed voortkomen en naar het gebed leiden. De Evangelisten zeggen ons dat de Heer zich herhaaldelijk - hele nachten - "op de berg" terugtrok om alleen te bidden. Deze "berg" hebben ook wij nodig. Het is de innerlijke hoogte, die wij moeten bestijgen, de berg van het gebed. Alleen zo groeit de vriendschap. Alleen zo kunnen wij onze priesterlijke dienst verrichten, alleen zo kunnen we Christus en zijn Evangelie naar de mensen brengen.
Het louter activisme mag desnoods heldhaftig zijn, uiteindelijk blijft het uiterlijke handelen vruchteloos en verliest het zijn werkzaamheid wanneer het niet voortkomt uit een diepe innige gemeenschap met Christus. De tijd die we daaraan besteden is werkelijk een tijd van pastorale activiteit, van een activiteit die authentiek pastoraal is. De priester moet voor alles een man van gebed zijn. De wereld met haar frenetiek activisme verliest dikwijls haar oriëntatie. Maar haar handelen en haar mogelijkheden worden destructief, als de krachten van het gebed afnemen, waaraan de wateren van het leven ontspringen, die in staat zijn de dorre aarde vruchtbaar te maken.
Die vriendschap met Jezus is uiteraard altijd vriendschap met de zijnen. Wij kunnen slechts vrienden van Jezus zijn in gemeenschap, in communio met de gehele Christus, met het Hoofd en met het Lichaam, in de bloeiende wijngaard van de Kerk die door de Heer wordt bezield. Alleen in haar is de Heilige Schrift dankzij de Heer een levend en actueel woord. Zonder het levend subject van de Kerk, dat alle tijden omvat, valt de Bijbel uiteen in vaak heterogene geschriften en wordt op die manier een boek van het verleden. Zij is slechts daar welsprekend in de tegenwoordige tijd, waar de "tegenwoordigheid" aanwezig is - daar waar Christus op blijvende wijze aan ons gelijktijdig is: in het lichaam van zijn Kerk.
Ik wil deze homilie graag besluiten met een enkel woord van Andrea Santoro, de priester van het bisdom Rome, die in Trapezunt (Turkije) vermoord werd terwijl hij aan het bidden was. Kardinaal Cé heeft het aan ons meegedeeld tijdens onze retraite. Dat woord luidt:
"Ik ben hier, om tussen deze mensen te wonen en het Jezus mogelijk te maken dat te doen, door Hem mijn vlees te lenen. Men wordt alleen door het offer van het eigen vlees tot heil in staat. Het kwaad in de wereld moet gedragen worden en de pijn moet worden gedeeld, door het in eigen vlees op te nemen, tot het uiterste toe, zoals Jezus."
Jezus heeft ons vlees aangenomen. Geven we Hem nu het onze. Op deze manier kan Hij in de wereld komen en haar omvormen.
Amen.