
Alfonso Kardinaal López Trujillo - 8 december 1995
Gedurende de puberteit, de beginfase van de adolescentie, dienen de ouders bijzonder aandacht te besteden aan de christelijke vorming van hun kinderen. Het is de tijd van de “ontdekking van zichzelf en van de eigen innerlijke wereld, van de edelmoedige plannen, waarin het gevoel van de liefde ontwaakt tegelijk met de natuurlijke drift van de seksualiteit; de tijd dat het verlangen naar samenzijn toeneemt, waarin een bijzonder intense blijdschap wordt ervaren, welke verbonden is met de bedwelmende ontdekking van het leven. Dikwijls is dit ook de leeftijd van het stellen van dieper gaande vragen, van het angstige, soms frustrerende zoeken, van een zeker wantrouwen jegens de anderen en een gevaarlijke afscheiding van de anderen, en soms ook de tijd van de eerste mislukkingen en teleurstellingen. “ H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Catechese geven in onze tijd, Catechesi Tradendae (16 okt 1979), 38
De ouders moeten goed letten op de geleidelijke ontwikkeling van hun kinderen en op de fysieke en psychische veranderingen die er bij hen optreden en die zo belangrijk zijn bij het volwassen worden van de mens. Zij moeten geen ongerustheid, angst of overgrote bezorgdheid tonen, maar zich ook niet bij wat ze te doen hebben laten weerhouden door lafheid of gemakzucht. Het is vanzelfsprekend een belangrijk moment om duidelijk te maken wat de betekenis van kuisheid is; dat zal ook tot uiting komen in de wijze waarop de seksuele voorlichting gegeven wordt.
In deze fase vraagt de ontwikkeling van het kind dat ook de genitale aspecten van de seksualiteit aan de orde komen; deze moeten dus in grote lijnen worden uitgelegd en tegelijk moet gesproken worden over het bijbehorende waardepatroon. Dit houdt ook in dat er aandacht besteed wordt aan de samenhang met voortplanting, huwelijk en gezin; bij de goed begrepen seksuele opvoeding zal deze samenhang steeds dienen mee te spelen. Deze positieve stellingname is bij veel culturen diep ingeworteld; de puberteit wordt er gevierd met ‘overgangsriten’ of bepaalde vormen waarmee de jeugdige in het volwassen leven wordt ingeleid. Onder de waakzame leiding van de kerk kunnen katholieken daarvan overnemen wat er goed en authentiek aan is, waarbij ze tegelijk uitzuiveren wat onaangepast of verkeerd is.
Bij de voorlichting aan de jongens en meisjes dient ook uitvoerig gesproken te worden over de lichamelijke en geestelijke kenmerken van het andere geslacht, waarnaar ze meer en meer nieuwsgierig zijn.
Op dit gebied kunnen ouders baat vinden bij aanvullende voorlichting door een gewetensvolle arts of zelfs psycholoog, waarbij deze voorlichting niet los mag staan van wat met het geloof en de opvoedende taak van de priester samenhangt.
Voorlichting en onderricht moet door de ouders worden gegeven, niet omdat hun kinderen anders niet alles over seksualiteit te weten zouden komen, maar opdat hun kennis daarvan in het juiste licht zou staan.
Positieve informatie over seksualiteit dient altijd deel te zijn van een opvoedkundige werkwijze die een christelijk kader scherpt waarbinnen alle voorlichting over leven, seksueel handelen, anatomie en hygiëne gegeven kan worden. Daarom moeten de geestelijke en morele aspecten altijd voorop staan en twee dingen beogen: Gods geboden voorhouden als levensweg, en vorming van een goed geweten.
Aan de jonge man die Hem vroeg wat hij moest doen om het eeuwig leven te bereiken, antwoordde Jezus: “Als gij het leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden” (Mt. 19, 17). Na de geboden te hebben opgesomd die betrekking hebben op de liefde voor de evenmens, vatte Jezus ze samen met de positieve woorden: “Gij zult uw naaste beminnen als uzelf” (Mt. 19, 19). Bij het spreken over de geboden is het van groot belang dat men ze laat zien als geschenk van God (met Zijn hand geschreven) Vgl. Ex. 31, 18 waarin het Verbond met Hem is neergelegd en dat door Jezus’ eigen voorbeeld is bevestigd, opdat de opgroeiende mens het verband blijft zien tussen de geboden en een rijk inwendig, onzelfzuchtig leven. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2052. e.v.
Inderdaad is “het morele geweten een oordeel van de rede, waardoor de menselijke persoon de kwaliteit erkent van een concrete daad die hij gaat stellen of bezig is te stellen of gesteld heeft”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1778 Vandaar dat voor gewetensvorming het nodig is inzicht te geven over de waarheid en Gods bedoeling, en ze niet verward mag worden met een vaag subjectief aanvoelen of een persoonlijke mening.
Wanneer de ouders de vragen van de kinderen beantwoorden, dienen zij weldoordachte argumenten te geven voor de betekenis van de kuisheid, en de intellectuele en menselijke zwakte te laten zien van theorieën die tot een gedrag leiden waarbij alles is toegestaan en dat enkel op genot is gericht. Ze moeten een duidelijk antwoord geven, zonder al teveel aandacht te besteden aan pathologische seksuele problemen. Ze mogen ook niet de verkeerde indruk wekken dat seks iets smerigs of beschamends zou zijn; seks is immers een groot geschenk van God, die aan het menselijk lichaam de mogelijkheid schonk om leven te verwekken en ons zo deed delen in Zijn scheppingskracht. Zowel in de Schift Vgl. Hoogl. 1-8 als in de christelijke mystiek Vgl. H. Teresia van Avila, Gedicht, Poesías. 5-8 Vgl. H. Johannes van het Kruis, Gedichten. 10 heeft men de echtelijke liefde steeds gezien als symbool en beeld van God liefde voor ons.