H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1988
MULIERIS DIGNITATEM Over de waardigheid en de roeping van de vrouw |
|||
► | De grootste is de liefde | ||
► | Bewustzijn van een zending |
De waardigheid van de vrouw is innig verbonden met de liefde die zij ontvangt juist vanwege haar vrouwelijkheid en eveneens met de liefde die zij op haar beurt schenkt. Zo wordt de waardigheid over de persoon en over de liefde bevestigd. Wat de waarheid over de persoon betreft moet nogmaals een beroep gedaan worden op het Tweede Vaticaans Concilie: "De mens, die op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild, kan zichzelf alleen volledig vinden in de oprechte gave van zichzelf." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 Dit geldt voor iedere mens als persoon die geschapen is naar het beeld van God, zowel man als vrouw. De uitspraak van ontologische aard die erin vervat ligt, geeft ook de ethische dimensie aan van de roeping van de persoon. De vrouw kan zichzelf alleen vinden door het geven van liefde aan anderen. De vrouw is – evenals de man – vanaf het "begin" door God geschapen en "geplaatst" juist in deze orde van de liefde.
De zonde van het begin heeft deze orde niet vernietigd, niet onherroepelijk weggevaagd. Dat bewijzen de Bijbelse woorden van het proto-Evangelie. Vgl. Gen. 3, 15
In de onderhavige overwegingen hebben wij de bijzondere plaats van de "vrouw" opgemerkt in deze sleuteltekst van de openbaring. Men moet bovendien opmerken hoe deze "vrouw", die tot Bijbels "paradigma" wordt, zich ook in het eschatologische perspectief van de wereld en van de mens bevindt, dat uitgedrukt wordt door de Apokalyps. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de deelnemers aan de jaarvergadering van de Pauselijke Bijbelcommissie 2009 (23 apr 2009). in het bijvoegsel van de werken van de H. Ambrosius, In Apoc. IV, 3-4:PL 17, 876 Vgl. Pseudo Augustinus, De symb. ad catech. sermo. IV: PL 40, 661 Zij is "een vrouw, bekleed met de zon", de maan onder haar voeten en een kroon van sterren op haar hoofd. Vgl. Apok. 12, 1
Men kan zeggen: een "vrouw" naar de maat van heel het scheppingswerk. Tegelijk lijdt zij "weeën en barensnood," (Apok. 12, 2) zoals Eva, "de moeder van alle levenden." Vgl. Gen. 3, 20
Zij lijdt ook omdat "voor de vrouw die gaat baren" Vgl. Apok. 12, 4
"de grote draak" komt staan, "de oude slang", Vgl. Apok. 12, 9
reeds bekend uit het proto-Evangelie: de Boze, de "aartsleugenaar", (Joh. 8, 44) de vader van de zonde. De "oude slang" wil "het kind" verslinden. Als wij in deze tekst de weerspiegeling zien van het Evangelie van de kindsheid, Vgl. Mt. 2, 13.16
dan kunnen wij ons voorstellen dat in het Bijbelse paradigma van de "vrouw" van het begin tot aan het eind van de geschiedenis de strijd tegen het kwaad en de Boze staat geschreven. Dat is ook de strijd voor de mens, voor zijn echte welzijn, voor zijn heil. Wil de Bijbel ons niet zeggen dat juist in de "vrouw", Eva-Maria, de geschiedenis een dramatische strijd voor iedere mens laat zien, een strijd voor zijn fundamentele "ja" of "nee" tegen God en tegen diens eeuwige plan met de mens? Als de waardigheid van de vrouw getuigt van de liefde die zij ontvangt om op haar beurt lief te hebben, lijkt het Bijbels paradigma van de "vrouw" ook te onthullen welke de ware orde is van de liefde die de roeping van de vrouw zelf vormt. Het gaat hier om de roeping in haar fundamentele, men zou kunnen zeggen universele betekenis, welke zich vervolgens concretiseert en uitdrukt in de veelvuldige "roepingen" van de vrouw in de Kerk en de wereld.
De morele kracht van de vrouw, haar geestelijke kracht, gaat samen met het bewustzijn dat God op een speciale wijze de mens aan haar toevertrouwt. God vertrouwt natuurlijk iedere mens toe aan allen en aan ieder. Toch gaat dit toevertrouwen op speciale wijze de vrouw aan – juist vanwege haar vrouwelijkheid – en dit is bijzonder beslissend voor haar roeping.
De morele kracht die de vrouw put uit dit bewustzijn dat de mens op speciale wijze aan haar is toevertrouwd, komt tot uitdrukking in talrijke vrouwenfiguren uit het Oude Testament, uit de tijd van Christus en uit de tijd daarna tot aan onze dagen.
De vrouw is sterk door het bewustzijn door het feit dat God haar de mens toevertrouwt, altijd en hoe dan ook, zelfs in de omstandigheden van maatschappelijke discriminatie waarin zij kan verkeren. Dit bewustzijn en deze fundamentele roeping spreken tot de vrouw over de waardigheid die zij van God zelf ontvangt, en dat maakt haar "sterk" en bevestigt haar roeping. Op deze wijze wordt de "sterke vrouw" Vgl. Spr. 31, 10
een onvervangbare steun en een bron van geestelijke kracht voor de anderen, die de grote energie van haar geest ervaren. De gezinnen en soms gehele naties danken veel aan deze "sterke vrouwen".
In ons tijdperk maken de resultaten van wetenschap en techniek het mogelijk in een tot nu toe ongekende graad een materieel welzijn te bereiken dat sommigen begunstigt terwijl het anderen uitsluit. Zo kan deze eenzijdige vooruitgang ook voeren tot een geleidelijk verdwijnen van de gevoeligheid voor de mens, voor wat wezenlijk menselijk is. In deze zin wacht vooral onze tijd op de manifestatie van het "genie" van de vrouw dat in alle omstandigheden de gevoeligheid voor de mens verzekert: omdat hij mens is! En omdat "de liefde grootste is". Vgl. 1 Kor. 13, 13
Daarom bevestigt een oplettende lezing van het Bijbelse paradigma van de "vrouw" - vanaf het boek Genesis tot aan de Apokalyps - waarin de waardigheid en de roeping van de vrouw bestaan en wat daarin onveranderlijk is en actueel blijft, omdat het "zijn eigenlijke fundament in Christus heeft, die gisteren en heden en in eeuwigheid dezelfde is. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10 Als de mens op speciale wijze door God aan de vrouw toevertrouwd is, betekent dit dan soms niet dat Christus van haar verwacht dat zij het "koninklijk priesterschap" (1 Pt. 2, 9) vervult, dat de rijkdom uitmaakt welke Hij aan de mensen geschonken heeft? Christus, de enige hogepriester van het nieuwe en altijddurende Verbond en de Bruidegom van de Kerk, houdt niet op deze erfenis door de Heilige Geest aan de Vader te onderwerpen, opdat God "alles in allen" (1 Kor. 15, 28) mag zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36
Dat zal de definitieve vervulling zijn van de waarheid dat "de liefde de grootste is". Vgl. 1 Kor. 13, 13