Op die wijze openbaart de "volheid van de tijd" de buitengewone waardigheid van de "vrouw". Deze waardigheid bestaat enerzijds in
de bovennatuurlijke verheffing tot de vereniging met God in Jezus Christus, die het aller-diepste doel van het bestaan van iedere mens uitmaakt, zowel op aarde als in de eeuwigheid. Vanuit dit gezichtspunt is de "vrouw" de vertegenwoordigster en het oertype van de gehele mensheid:
zij vertegenwoordigt het mens-zijn dat aan alle menselijke wezens eigen is, zowel aan mannen als aan vrouwen.
Maar van de andere kant doet de gebeurtenis van Nazareth een vorm van vereniging met de levende God uitkomen
die alleen de "vrouw", Maria,
eigen kan zijn: de vereniging tussen moeder en zoon. De Maagd van Nazareth wordt immers de Moeder van God. Deze waarheid, die het christelijk geloof van het begin af aangenomen heeft, werd plechtig geformuleerd op het Concilie van Efeze (in 431).
de theologische leer over de Moeder van God ‘Theotokos’, die door vele Kerkvaders verdedigd is en op de Concilies van Efeze en Chalcedon verduidelijkt en gedefinieerd is, is opnieuw voorgehouden door het Tweede Vaticaans Concilie in het achtste hoofdstuk van de Dogmatische Constitutie over de Kerk ‘Lumen Gentium’ nrs. 52-69 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 4.31-32 In tegenstelling tot de mening van Nestorius die Maria uitsluitend voor de moeder van de mens Jezus hield, benadrukte dit Concilie de wezenlijke betekenis van het moederschap van de Maagd Maria. Toen Maria op het ogenblik van de aankondiging antwoordde met haar
"fiat", ontving zij een mens die Zoon van God was, één in wezen met de Vader.
Zij is dus waarlijk de Moeder van God, want het moederschap betreft heel de persoon en niet alleen het lichaam en ook niet alleen de menselijke "natuur".
Op deze wijze werd de naam "Theotokos" - Moeder van God – de eigennaam voor de aan Maagd Maria gegeven verbondenheid met God.
De bijzondere vereniging van de "Theotokos" met God, die op de meest verheven wijze de bovennatuurlijke voorbestemming tot de vereniging met de Vader verwerkelijkt welke aan iedere mens geschonken wordt
(filii in Filio), is zuivere genade en als zodanig is zij een
gave van de Geest. Maar door middel van het gelovige antwoord drukt Maria tegelijk haar vrije wil uit en dus de volledige deelname van het persoonlijke en vrouwelijke "ik" aan het gebeuren van de menswording. Door haar
"fiat" wordt Maria het echte subject van de vereniging met God welke tot stand gekomen is in het mysterie van de menswording van het Woord dat één in wezen is met de Vader. Heel het handelen van God in de geschiedenis van de mensen eerbiedigt steeds de vrije wil van het menselijke "ik". Dat gebeurt ook bij de boodschap te Nazareth.