H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1988
"Als ge enig begrip hadt van de gave Gods" (Joh. 4, 10), zegt Jezus tot de Samaritaanse in één van die bewonderenswaardige gesprekken die laten zien hoeveel achting Hij heeft voor de waardigheid van iedere vrouw en voor de roeping welke haar in staat stelt deel te nemen aan zijn zending als Messias. De onderhavige overwegingen die ik nu beëindig, zijn erop gericht in de "gave Gods" te onderscheiden dat Hij, Schepper en Verlosser, toevertrouwt aan de vrouw, aan iedere vrouw. Zij kan inderdaad in de Geest van Christus heel de betekenis van haar vrouwelijkheid ontdekken en zich op deze wijze bereid maken tot de "oprechte gave van zichzelf" aan de anderen om zo zichzelf te "vinden". In het Mariajaar wil de Kerk de allerheiligste Drieëenheid danken voor het "Mysterie van de vrouw" en voor iedere vrouw – voor wat de eeuwige maat van haar vrouwelijke waardigheid vormt, voor "Gods grote daden", die in de geschiedenis van het mensengeslacht in en door haar tot stand gebracht zijn. Heeft in haar en door haar tenslotte niet de allerhoogste gebeurtenis in de geschiedenis van de mens op aarde plaatsgevonden, de menswording van God zelf? De Kerk brengt dus dank voor alle vrouwen en voor iedere vrouw: voor de moeders, de zusters, de bruiden; voor de vrouwen die in de maagdelijkheid aan God toegewijd zijn; voor de vrouwen die zich wijden aan de talloze mensen die wachten op de belangeloze liefde van een andere persoon; voor de vrouwen die waken over de mens in het gezin dat het fundamentele teken is van de menselijke gemeenschap; voor de vrouwen die een beroep uitoefenen en soms grote maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen; voor de "sterke" vrouwen en voor de "zwakke" vrouwen – voor allen: zoals zij uit het hart van God gekomen zijn in heel de schoonheid en rijkdom van hun vrouwelijkheid; zoals zij omringd worden door zijn eeuwige liefde; zoals zij, samen met de man, pelgrims zijn op deze aarde, die het tijdelijke "vaderland" van de mensen is en soms verandert in een "tranendal"; zoals zij, samen met de man, een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op zich nemen voor het lot van de mensheid volgens de dagelijkse noden en volgens de definitieve bestemming die de mensenfamilie heeft in God zelf, in de schoot van de onuitsprekelijke Drieëenheid.
De Kerk dankt voor alle uitingen van het vrouwelijke "genie", welke in de loop der geschiedenis onder alle volken en naties verschenen zijn; zij dankt voor alle charisma’s die de Heilige Geest aan de vrouwen schenkt in de geschiedenis van het volk Gods, voor alle overwinningen die zij aan hun geloof, hoop en liefde te danken heeft; zij dankt voor al de vruchten van vrouwelijke heiligheid.
De Kerk vraagt tegelijkertijd dat deze onschatbare "openbaringen van de Geest", Vgl. 1 Kor. 12, 4. w
die met grote edelmoedigheid aan de "dochters" van het eeuwige Jeruzalem geschonken worden, vooral in onze dagen zorgvuldig onderkend en gewaardeerd mogen worden, opdat zij ten goede komen aan de Kerk en aan de mensheid. Het Bijbelse mysterie van de "vrouw" overwegend bidt de Kerk dat alle vrouwen in dit mysterie zichzelf en hun "verheven roeping" mogen vinden.
Moge Maria, die "heel de Kerk voorgaat op de weg van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus," Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63 voor ons allen ook deze "vrucht" verkrijgen in het jaar dat wij aan haar toegewijd hebben op de drempel van het derde millennium na de komst van Christus.
Met deze wensen verleen ik aan alle gelovigen en in het bijzonder aan de vrouwen, zusters in Christus, de Apostolische Zegen.
Gegeven te Rome, bij sint Petrus, op 15 augustus, hoogfeest van Maria Tenhemelopneming, van het jaar 1988, het tiende van mijn pontificaat.
JOHANNES PAULUS PP. II