H. Paus Pius X - 2 februari 1904
Is Maria niet de Moeder van Christus? Welnu, dan is ze ook onze moeder. Want ziehier, wat ieder als beginsel moet vaststellen. Jezus, die het Vleesgeworden Woord is, is tegelijk de Verlosser van het menselijk geslacht. Welnu, als Godmens heeft Hij een stoffelijk lichaam aangenomen, zoals de overige mensen hebben. Als Verlosser van ons geslacht heeft Hij een ‘geestelijk’, of zoals men zegt, een ‘mystiek’ lichaam aangenomen en dat is de gemeenschap van diegenen, die in Christus geloven. “Wij velen zijn één lichaam in Christus.” (Rom. 12, 5) Welnu, de heilige Maagd heeft de eeuwige Zoon van God niet alleen ontvangen, opdat deze, uit haar de menselijke natuur aannemend, mens zou worden, maar ook, opdat Hij door middel der uit haar aangenomen natuur de Verlosser der mensen zou worden. Daarom zei de engel tot de herders: „Heden is u een Verlosser geboren, Christus de Heer." (Lc. 2, 11) Bijgevolg: in één en dezelfde schoot Zijner allerzuiverste Moeder heeft Christus én het vlees aangenomen én tegelijk een ‘geestelijk’ lichaam met Zich verbonden, gevormd uit allen, die in Hem zouden geloven”. Vgl. Joh. 17, 20 Men kan dus zeggen, dat Maria, terwijl ze de Verlosser in haar schoot droeg, er ook al degenen droeg, wier leven in het leven van de Verlosser lag opgesloten. Wij allen dus zonder uitzondering, die met Christus verenigd zijn, en die, zoals de apostel zegt, “leden zijn van Zijn lichaam, uit Zijn vlees en uit Zijn gebeente” (Ef. 5, 30), zijn uit de schoot van Maria voortgekomen, zoals een lichaam, dat met zijn hoofd verbonden is. Derhalve worden we in een geestelijke en mystieke zin kinderen van Maria genoemd en is zij van naar kant ons aller moeder, “Moeder naar de geest..., maar toch werkelijk moeder der ledematen van Christus, hetgeen wij zijn”. H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. c. 6: PL 40, 399 Als dan de allerzaligste Maagd tegelijk Gods Moeder en de Moeder der mensen is, wie kan er dan aan twijfelen, of ze haar krachten zal inspannen om te verkrijgen, dat Christus, “het hoofd van het lichaam der Kerk” (Kol. 1, 18), de gaven Zijner genade in ons, Zijn ledematen, overstort en wel vooral de gave om Hem te kennen en “door Hem te leven”? (1 Joh. 4, 9)
Daar komt nog bij: de allerheiligste Moeder Gods heeft niet alleen deze eretitel, dat ze “aan de eengeboren Zoon Gods, die met menselijke ledematen geboren zou worden, de stof van haar vlees heeft verschaft” H. Beda Venerabilis, In Lucae Evangelium expositio. 11: PL 92, 479, om daaruit een slachtoffer voor het heil der mensen te bereiden. Neen, haar taak was het ook, dat offerlam te bewaren, te voeden en zelfs te bestemder tijd naar het altaar te leiden. Er bestond dus tussen Moeder en Zoon een ononderbroken gemeenschap van leven en lijden, zodat de woorden van de profeet op beiden evenzeer toepasselijk waren: “In smart gaat mijn leven voorbij en in zuchten vervliegen mijn jaren.” (Ps. 30, 11) Maar toen voor Jezus de laatste ure gekomen was, "stond naast het kruis Zijn Moeder". (Joh. 19, 25) Ze stond daar niet slechts geheel geboeid door dat vreselijk schouwspel, maar waarlijk met vreugde in het hart, „dat haar eengeborene voor het heil van het menselijk geslacht werd opgeofferd, ja ze leed zo sterk met Hem mede, dat ze, indien 'het mogelijk geweest ware, al de folteringen, die haar Zoon doorstond, zelve met nog groter vreugde op zich genomen zou hebben". H. Bonaventura, In libros Sententiarum. d. 48, dub. 4 circa litt. mag
Door deze gemeenschap van lijden en willen tussen Maria en Christus “heeft ze volkomen passend verdiend de herstelster der verloren wereld te worden” Eadmerus van Canterbury, De excellentia Virginis Mariae. c. 9: PL 159, 573 en dus de uitdeelster van alle schatten, die Jezus door Zijn dood en Zijn bloed ons verworven heeft.
We ontkennen natuurlijk niet, dat de uitdeling van deze schatten een persoonlijk en eigen recht is van Christus; immers, ze zijn ons uitsluitend door Zijn dood verworven en Hij zelf is ambtshalve de middelaar tussen God en de mensen. Maar toch, om reden van de door ons vermelde gemeenschap in lijden en droefenissen tussen Moeder en Zoon, is aan die verheven Maagd het voorrecht gegeven “om bij haar eengeboren Zoon de machtige middelares en voorspreekster van heel de wereld te zijn”. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854) De bron is dus Jezus Christus en “uit Zijn volheid ontvingen wij allen” (Joh. 1, 16); “door Hem wordt het ganse lichaam samengevoegd en samengehouden door alle band van bijstand..., en zo voltrekt zich de groei van het lichaam tot eigen opbouw in liefde”. (Ef. 4, 16) Maar Maria is volgens de juiste uitdrukking van Bernardus “het kanaal” H. Bernardus van Clairvaux, In Nativitatem Beatae Mariae. De aquaeducto, n. 4: PL 83, 440, als men wil de hals, waardoor het lichaam met het hoofd verbonden is en waarlangs het hoofd zijn kracht en invloed op het lichaam uitoefent. „Want zij is de hals van ons Hoofd, en door middel van deze hals worden alle geestelijke gaven aan Zijn mystiek lichaam medegedeeld.” Men ziet dus: het is er zeker ver van af, dat we aan de Moeder Gods de kracht zouden toeschrijven om de bovennatuurlijke genade voort te brengen. Die kracht behoort alleen aan God. Maar toch, omdat Maria door haar heiligheid en door haar vereniging met Christus allen te boven gaat, en door Jezus Christus tot gezellin is gekozen bij het werk der Verlossing, verdient ze, zoals de uitdrukking luidt, „de congruo" (op titel van gepastheid), wat Christus „de condigno" (op titel van rechtvaardigheid) voor ons verdiend heeft, en is ze de hoogste dienares bij de uitdeling der genade. Christus “zetelt aan de rechterhand der Majesteit in den hoge” (Hebr. 1, 3); Maria staat als koningin aan Zijn rechterhand “als veiligste toevlucht en als trouwste helpster van allen, die in gevaar zijn, zodat men onder haar aanvoering, onder haar leiding, onder haar genadige hulp, onder haar bescherming geen enkele reden tot vrees, geen enkele reden tot vertwijfeling heeft”. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854)