H. Paus Pius X - 2 februari 1904
We ontkennen natuurlijk niet, dat de uitdeling van deze schatten een persoonlijk en eigen recht is van Christus; immers, ze zijn ons uitsluitend door Zijn dood verworven en Hij zelf is ambtshalve de middelaar tussen God en de mensen. Maar toch, om reden van de door ons vermelde gemeenschap in lijden en droefenissen tussen Moeder en Zoon, is aan die verheven Maagd het voorrecht gegeven “om bij haar eengeboren Zoon de machtige middelares en voorspreekster van heel de wereld te zijn”. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854) De bron is dus Jezus Christus en “uit Zijn volheid ontvingen wij allen” (Joh. 1, 16); “door Hem wordt het ganse lichaam samengevoegd en samengehouden door alle band van bijstand..., en zo voltrekt zich de groei van het lichaam tot eigen opbouw in liefde”. (Ef. 4, 16) Maar Maria is volgens de juiste uitdrukking van Bernardus “het kanaal” H. Bernardus van Clairvaux, In Nativitatem Beatae Mariae. De aquaeducto, n. 4: PL 83, 440, als men wil de hals, waardoor het lichaam met het hoofd verbonden is en waarlangs het hoofd zijn kracht en invloed op het lichaam uitoefent. „Want zij is de hals van ons Hoofd, en door middel van deze hals worden alle geestelijke gaven aan Zijn mystiek lichaam medegedeeld.” Men ziet dus: het is er zeker ver van af, dat we aan de Moeder Gods de kracht zouden toeschrijven om de bovennatuurlijke genade voort te brengen. Die kracht behoort alleen aan God. Maar toch, omdat Maria door haar heiligheid en door haar vereniging met Christus allen te boven gaat, en door Jezus Christus tot gezellin is gekozen bij het werk der Verlossing, verdient ze, zoals de uitdrukking luidt, „de congruo" (op titel van gepastheid), wat Christus „de condigno" (op titel van rechtvaardigheid) voor ons verdiend heeft, en is ze de hoogste dienares bij de uitdeling der genade. Christus “zetelt aan de rechterhand der Majesteit in den hoge” (Hebr. 1, 3); Maria staat als koningin aan Zijn rechterhand “als veiligste toevlucht en als trouwste helpster van allen, die in gevaar zijn, zodat men onder haar aanvoering, onder haar leiding, onder haar genadige hulp, onder haar bescherming geen enkele reden tot vrees, geen enkele reden tot vertwijfeling heeft”. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854)