H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
In de eerste plaats hebben wij de overtuiging dat de Kerk een grondig zelfonderzoek nodig heeft. Zij moet haar eigen mysterie overwegen. Voor haar eigen onderricht en bemoediging moet zij dieper doordringen in de leer over haar oorsprong, haar wezen, de uitvoering van haar zending en over haar doel. Deze leer is haar weliswaar reeds bekend en zij is in de vorige eeuw ontwikkeld en verbreid, maar men kan zeggen dat zij toch nooit voldoende bestudeerd en begrepen is. Zij bevat immers "de volvoering van het Geheim, dat van de eeuwen her verborgen gebleven is in God... om door middel van de Kerk bekend te worden" Vgl. Ef. 3, 9-10 , dat wil zeggen de schat van Gods verborgen plannen, die door toedoen van de Kerk moeten worden uiteengezet. Want dit leerstuk wekt heden meer dan andere de aandachtige belangstelling van ieder mens, die zich voorgenomen heeft Christus trouw te volgen, en dan toch des te meer van hen, die, zoals gij, eerbiedwaardige Broeders, en wij "door de Heilige Geest zijn aangesteld als opzieners om de Kerk van God te weiden". Vgl. Hand. 20, 28