H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
De dialoog over onze redding is voortgekomen uit de liefde en de goedheid van God, want "zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven" (Joh. 3, 16). Daarom mag slechts een vurige en belangeloze liefde ons tot de dialoog brengen.
De dialoog over onze redding werd niet gemeten naar de verdiensten van degenen tot wie bij gericht was en evenmin naar de resultaten die hij opgeleverd zou hebben of die zouden hebben ontbroken, want "niet de gezonden hebben een geneesheer nodig" (Lc. 5, 31). Daarom moet ook onze dialoog onbeperkt zijn en zonder berekening.
Op niemand is een fysieke dwang uitgeoefend om deel te nemen aan de dialoog over onze redding. Het was een grote aandrang van de liefde en als deze uitnodiging een zware verantwoordelijkheid gelegd heeft voor ieder tot wie zij gericht was Vgl. Mt. 11, 21 , dan heeft zij hun toch de moeilijkheid gelaten de dialoog te aanvaarden of te weigeren. Vgl. Mt. 12, 38-42 Christus heeft zelfs het aantal wonderen en hun bewijskracht aangepast aan de omstandigheden en de geestelijke instelling van Zijn toehoorders Vgl. Mt. 13, 13-17 , met de bedoeling hun vrije instemming met de goddelijke openbaring gemakkelijker te maken zonder dat zij de verdienste van deze instemming zouden verliezen.
Evenzo zal onze zending, al bestaat zij in de verkondiging van onbetwistbare waarbeden en een onmisbare redding, toch geen teken vertonen van uiterlijke dwang. Alleen met de geoorloofde middelen van menselijke voorkomendheid, innerlijke overreding en gemeenschappelijk overleg en altijd met respect voor ieders persoonlijke en staatkundige vrijheid zal zij het geschenk van de redding aanbieden.
De dialoog over onze redding is opengesteld voor allen en heeft zich tot allen gericht zonder enig onderscheid. Vgl. Kol. 3, 11 Daarom moet ook onze dialoog naar mogelijkheid algemeen zijn, dus katholiek en geschikt voor allen, behalve voor hen die volstrekt weigeren of hun instemming steeds voorwenden.
De dialoog over onze redding heeft een normale ontwikkeling gekend, een geleidelijke vooruitgang Vgl. Mt. 13, 31 uit een bescheiden begin, dat voorafgegaan is aan de volledige ontplooiing. Ook onze dialoog zal rekening moeten houden met de traagheid van het psychologisch en historisch rijpingsproces en hij zal het uur moeten afwachten waarop God hem vruchtbaar maakt. Dit is geen reden om tot morgen uit te stellen, wat wij vandaag kunnen voltooien. Onze dialoog moet de bekommernis kennen om het geschikte moment en de zin voor de waarde van de tijd. Vgl. Ef. 5, 16 Vandaag, en dus iedere dag, moet bij worden hervat, en wel door ons zonder onze wederpartij af te wachten.
Natuurlijk kunnen de betrekkingen tussen de Kerk en de wereld op talrijke en onderling verschillende wijzen tot stand komen. In theorie zou de Kerk het voornemen kunnen maken deze contacten tot een minimum te beperken om zich terug te trekken uit het verkeer met de profane maatschappij. Zij zou zich kunnen voornemen het kwaad in de wereld op te heffen door daartegen banvloeken te richten en kruistochten te ondernemen. Van de andere kant zou zij zoveel toenadering tot de profane maatschappij kunnen zoeken, dat zij een overwegende invloed of zelf een theocratische macht verwerft, en zo meer.
Het lijkt ons echter dat de verhouding van de Kerk tot de wereld zich beter kan uitdrukken in de vorm van een dialoog, zonder dat wij daarmee andere geoorloofde vormen willen uitsluiten. En deze dialoog moet niet altijd hetzelfde zijn maar aangepast aan de aard van de wederpartij en de feitelijke omstandigheden. Men spreekt anders met kinderen dan met volwassenen en anders met een gelovige dan met een ongelovige. Voor de vorm van een dialoog pleiten de vroeger verbreide gewoonte zo de betrekkingen tussen het heilige en het profane op te vatten, het dynamisme dat de moderne maatschappij verandert, haar talrijke verschijningsvormen en ook de geestelijke rijpheid van de moderne mens, die godsdienstig of niet, door zijn opvoeding en beschaving de geschiktheid verworven heeft te denken, te spreken en behoorlijk een dialoog te voeren. Deze vorm van contact wijst bij degene die haar tot stand brengt op een streven naar wellevendheid, hoogachting, welwillendheid en goedheid. Zij laat zich niet in met bevooroordeelde kritiek, beledigende en telkens herhaalde polemieken en met ijdel en nutteloos gepraat.
Bij deze vorm van contact beogen wij uit respect voor de waardigheid en de vrijheid van de ander zeker niet onmiddellijk zijn bekering, maar toch willen wij zijn voordeel en zouden wij hem willen voorbereiden op een vollediger uitwisseling van gevoelens en overtuigingen.