H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
De tweede opmerking die wij willen maken, betreft de geest van de liefde. Maar staat dit onderwerp niet reeds vooraan in Uw belangstelling? Is de liefde niet de centrale gedachte in de heilseconomie van het Oude en Nieuwe Testament? Is het geestelijk leven van de Kerk niet gericht op de liefde? Is de liefde niet de meest lichtende en verheugende ontdekking waartoe het theologisch onderzoek en de beoefening van de vroomheid leiden? Want zonder ophouden overweegt men de schatten van de Heilige Schrift en de sacramenten, die de Kerk heeft geërfd, die zij bewaart, onderwijst en uitdeelt.
Evenals onze voorgangers en de krans van heiligen, die onze tijd aan de Kerk in de hemel en op aarde geschonken heeft, en in overeenstemming met het godsdienstig gevoelen van het gelovig volk hebben wij de overtuiging dat de liefde thans de plaats moet innemen die haar toekomt, de eerste en voornaamste in de rangorde van godsdienstige en zedelijke waarden. Dit geldt niet alleen voor de theoretische beoordeling maar ook voor de praktische verwerkelijking van het christelijke bestaan.
Dit moet gezegd worden van de liefde voor God, die zelf Zijn liefde heeft uitgestort over ons, maar ook van de liefde waarmee wij op onze beurt onze naaste, en dus alle mensen, moeten bejegenen. De liefde verklaart alles, de liefde bezielt ons, de liefde maakt alles mogelijk. De liefde vernieuwt alles, de liefde "houdt alles uit, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt Zij" (1 Kor. 13, 7). Wie van ons weet dit niet? En als wij dit weten, is dit dan niet het uur van de liefde?