H. Paus Johannes XXIII - 15 mei 1961
Daarom moet men in harmonie met het algemeen welzijn en in het kader van de technische vooruitgang het ambachtelijk bedrijf en het gezinsbedrijf in de landbouw trachten te behouden en te bevorderen. Hetzelfde geldt van de coöperaties, die tevens tot doel hebben, de genoemde bedrijven aan te vullen en af te ronden.
Over het landbouwbedrijf zullen wij verderop spreken. Hier willen wij enkele opmerkingen maken omtrent het ambachtelijk bedrijf en de coöperatie.
Vooreerst wijzen wij erop, dat deze ondernemingen dan alleen werkelijk tot bloei kunnen komen, wanneer ze zich in het apparaat en de methode van de productie voortdurend aanpassen aan de nieuwe situaties, die de ontwikkeling van wetenschap en techniek en de wisselende behoeften en smaak van de verbruikers met zich meebrengen. Deze aanpassing moet vooral tot stand worden gebracht door de beoefenaars zelf van het ambacht en door de leden van de coöperaties.
Daarom dienen beide categorieën een degelijke technische opleiding te ontvangen en zich ook algemeen te ontwikkelen; zij moeten zich ook volgens hun beroep organiseren. Ook de overhead moet passende maatregelen nemen op het gebied van onderricht, belastingen, krediet en sociale verzekeringen.
Dergelijke maatregelen van de overheid ten gunste van het ambacht en de coöperaties zijn ook daarom nuttig en aanbevelenswaardig, omdat de genoemde categorieën echte waarden voortbrengen en bijdragen tot de vooruitgang van de beschaving.
Daarom sporen wij al onze dierbare zonen, die behoren tot het ambacht of lid zijn van coöperaties, vaderlijk aan, een hoge opvatting te hebben van hun nobele functie in de maatschappij. Want zij kunnen er toe bijdragen, de zin voor verantwoordelijkheid en samenwerking bij de leden van de gemeenschap te stimuleren, en de liefde voor originele en artistieke prestaties levendig te houden.