H. Paus Johannes Paulus II - 6 januari 2001
Alsof ze in de voetsporen van de heiligen wilden treden, zijn in een niet aflatende stroom talloze kinderen van de Kerk naar Rome getrokken, om bij de graven van de apostelen hun geloof te belijden, hun zonden te bekennen en de verlossende barmhartigheid te ontvangen. Ik ben onder de indruk gekomen van de grote menigten op het Sint-Pietersplein ter gelegenheid van de talrijke vieringen. Vaak ben ik blijven kijken naar de lange rijen van pelgrims die geduldig wachtten om de heilige deur te kunnen binnengaan. Ik probeerde me een beeld te vormen van de levensgeschiedenis van ieder van hen. Een geschiedenis met haar vreugde, onrust, lijden en het gedragen zijn door Christus, een geschiedenis die in dialoog met Hem weer de weg van de hoop gaat.
Bij het zien van deze aanhoudende stroom van groepen kwam mij concreet het beeld van de . Kerk op weg. voor ogen, de Kerk die, naar het woord van Augustinus, haar pelgrimstocht voortzet "begeleid door de vervolgingen van de wereld en de vertroostingen van God" H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. XVIII, 5 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. Alleen de buitenkant van dit bijzondere gebeuren zien we. Maar wie kan het wonder van de genade peilen dat zich in de harten voltrekt? Het past hierover te zwijgen en in aanbidding ons nederig toe te vertrouwen aan de geheimvolle werking van God en zijn eindeloze liefde te bezingen: "Misericordias Domini in aeternum cantabo!".