H. Paus Johannes Paulus II - 6 januari 2001
Bepaalde radicale eisen van het evangelie vereisen een bijzonder engagement. Die eisen worden vaak het minst begrepen. Men wordt zelfs wrevelig wanneer de Kerk op die gebieden tussenkomt. Toch moeten deze aspecten ter sprake komen als de Kerk het over de liefde heeft. Ik wil hier spreken over de eerbied voor het leven van elk menselijk wezen vanaf de conceptie tot aan zijn natuurlijk einde.
De dienst aan de mens dwingt ons om, bij tij en ontij, te verkondigen dat al wie genieten van de nieuwe mogelijkheden van de wetenschap, vooral op het gebied van de biotechnologie, nooit ontslagen zijn van de eerbied voor de fundamentele vereisten van de ethiek. In deze materies doet men soms beroep op een betwistbare solidariteit die uiteindelijk ongelijkheid schept tussen het ene leven en het andere, met misprijzen voor de eigen waardigheid van elk menselijk wezen.
Opdat het christelijke getuigenis efficiënt zou zijn, vooral in deze delicate en controversiële domeinen, is het belangrijk op een geëigende manier de motieven van de stellingname van de Kerk uit te leggen en daarbij aan te tonen dat het er niet om gaat aan de niet-gelovigen de eisen van het geloof op te dringen, maar wel om de waarden te verdedigen die gegrond zijn op de natuur zelf van elk menselijk wezen. De caritas wordt op deze wijze noodzakelijkerwijze een dienst aan de cultuur, de politiek, de economie, de familie, opdat overal de fundamentele rechten zouden geëerbiedigd worden waarvan de toekomst van het menselijk wezen en van de beschaving afhangen.