
H. Paus Johannes Paulus II - 6 januari 2001
Eerst en vooral aarzel ik niet te zeggen dat iedere pastoraal dient te gebeuren in het perspectief van de heiligheid. Is dit niet de uiteindelijke betekenis van de jubileumaflaat als een bijzondere genade, door Christus aangeboden, opdat het leven van elke gedoopte in de diepte zou gezuiverd en vernieuwd worden?
Ik wens dat velen die aan het jubileum deelgenomen hebben, deze genade ontvangen hebben, in het bewustzijn van haar veeleisend karakter. Nu het Jubeljaar voorbij is, herneemt het leven zijn gewone gang, maar het oproepen tot heiligheid blijft meer dan ooit een pastorale noodzaak.
Daartoe dienen we hoofdstuk V van de dogmatische Constitutie over de Kerk, 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964), gewijd aan "de universele oproep tot heiligheid", in zijn volle betekenis te herontdekken. Als de concilievaders zoveel belang aan dit onderwerp hebben gehecht, was het niet om een soort spirituele noot aan de ecclesiologie toe te voegen, maar veeleer om een intrinsieke en eigen dynamiek in het daglicht te stellen. De herontdekking van de Kerk als "mysterie", dat wil zeggen als "het verenigde volk dat deel heeft aan de eenheid van Vader, Zoon en de heilige Geest",H. Cyprianus van Carthago, Over het gebed des Heren, De Oratione Domini. 23: PL 4, 553 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4 kon alleen maar leiden tot de herontdekking van haar "heiligheid". Heiligheid, in de fundamentele zin van het woord als het toebehoren aan Hem, die de Heilige is bij uitstek, de "driemaal Heilige" Vgl. Jes. 6, 3
. Zeggen dat de Kerk heilig is, betekent dat we haar gezicht als Bruid van Christus tonen, voor wie Hij zich heeft overgeleverd, juist om haar te heiligen Vgl. Ef. 5, 25-26
. Deze gave die we 'objectief' kunnen noemen, wordt iedere gedoopte aangeboden.
Maar de gave houdt op haar beurt een opdracht in die heel ons christelijk leven moet bepalen "want dit is de wil van God: dat u zich heiligt" (1 Tess. 4, 3). Het gaat om een engagement dat zich niet beperkt tot sommige christenen: "Alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, zijn geroepen tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 40