4 februari 1442
Zij gelooft vast, belijdt en verkondigt dat “niemand die zich buiten de Katholieke Kerk bevindt, niet alleen geen heidenen” H. Fulgentius van Ruspe, De fide seu de regula fidei ad Petrum. 38, n. 81 (J. Fraipont - C. Lambot: CpChL 91A (1968) 757 / PL 65, 704A (= n. 79), maar ook geen Joden of ketters of schismatici deelgenoot kunnen worden aan het eeuwige leven, maar naar het eeuwige vuur zullen gaan, “dat gereed staat voor de duivel en zijn engelen” (Mt. 25, 41), tenzij zij voor het einde van het leven zich bij haar hebben aangesloten, en dat de eenheid met het lichaam van de Kerk sterk zo is, dat alleen voor hen die daarin blijven de Sacramenten van de Kerk tot heil dienen, en het vasten, aalmoezen en overige werken van vroomheid en oefeningen van de christelijke krijgsdienst eeuwige beloningen voort brengen. “En niemand, hoeveel aalmoezen hij ook heeft gegeven, ook al heeft hij voor de naam van Christus zijn bloed uitgestort, kan worden gered, als hij niet in de schoot en eenheid van de katholieke Kerk blijft”. H. Fulgentius van Ruspe, De fide seu de regula fidei ad Petrum. 39, n. 82 (J. Fraipont - C. Lambot: CpChL 91A (1968) 757 / PL 65, 704A (= n. 80)