6 juli 1439
Evenzo bepalen wij, als personen die waarlijk berouw hebben in de liefde van God zijn overleden, voordat zij met waardige vruchten van berouw genoegdoening hebben gegeven voor de begane zonden en nalatigheden, dat hun zielen door reinigende straffen na de dood gereinigd worden: en opdat voor hen dergelijke straffen verminderd worden, zijn voor hen de smeekbeden van de levende gelovigen tot voordeel, namelijk Misoffers, gebeden en aalmoezen en andere werken van vroomheid, die gewoonlijk door gelovigen voor andere gelovigen gedaan worden volgens de instellingen van de Kerk.