
Paus Benedictus XVI - 22 maart 2006
Dierbare broeders en zusters,
De Brief aan de Efeziërs laat ons de Kerk zien als “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Christus Jezus zelf is” (Ef. 2, 20). In de Apokalyps of Openbaring wordt de rol van de Apostelen, en meer in het bijzonder die van de Twaalf, verduidelijkt in het eschatologisch perspectief van het hemels Jeruzalem, dat wordt voorgesteld als een stad waarvan de muren rusten op “twaalf grondstenen, en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam” (Openb. 21, 14). Wat de Evangelies betreft: deze stemmen overeen in het bericht dat de roeping van de Apostelen de eerste stappen markeerde van het dienstwerk van Jezus, na het doopsel dat hij van de Doper had ontvangen in het water van de Jordaan.
Naar wie zullen de Apostelen worden gezonden? In het Evangelie lijkt Jezus hun zending te beperken tot alleen Israël: “Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden” (Mt. 15, 24). Op analoge manier lijkt hij de zending te omschrijven die de apostelen wordt toevertrouwd:
“Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen; gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël’” (Mt. 10, 5-6).
Een bepaalde moderne, rationalistisch geïnspireerde kritiek heeft in deze uitdrukkingen een gebrek aan universeel bewustzijn willen zien van de Nazoreeër. Maar in werkelijkheid moeten zij worden verstaan in het licht van zijn relatie met Israël als de gemeenschap van het Verbond. Volgens de messiaanse verwachting zouden de goddelijke beloften hun vervulling hebben bereikt wanneer God zelf, door middel van zijn Uitverkorene, zijn volk zou hebben verzameld zoals een herder met zijn kudde doet:
“Ik kom mijn schapen te hulp opdat ze niet langer verdrukt worden (...) Dan zal Ik over hen een herder aanstellen die hen weiden zal: mijn dienaar David. Die zal ze weiden, die zal hun herder zijn. Ik, de Heer, zal hun God zijn, en mijn dienaar David hun vorst” (Ez. 34, 22-24).
Jezus is de eschatologische herder, die de verloren schapen van het huis van Israël verzamelt en naar hen op zoek gaat, omdat Hij ze kent en ze bemint Vgl. Lc. 15, 4-7. vgl. ook de gestalte van de goede herder in Joh. 10, 11 e.v. Vgl. Mt. 18, 12-14. vgl. ook de gestalte van de goede herder in Joh. 10, 11 e.v. . In dit “bijeenbrengen” kondigt zich voor alle volkeren het Rijk Gods aan: “Onder alle volken zal ik mijn heerlijkheid tonen, en alle volken zullen de gerechtigheid zien die ik voltrek en de hand die ik op u gelegd heb” (Ez. 39, 21) In de Willibrord vertaling: “Zo zal Ik mijn heerlijkheid tonen aan de volkeren. Ze zullen allen de straf (het vonnis: Willibrordvertaling 1995) voelen die Ik aan hen voltrek, en mijn machtige hand die op hen drukt”.