30 juni 1909
Vraag 5:
Of alles en elk ding afzonderlijk, te weten de woorden en de zinnen die in de onderhavige hoofdstukken (Genesis) voorkomen, altijd en noodzakelijkerwijze op te vatten zijn in de letterlijke zin, zodat er nooit van afgeweken mag worden, zelfs als de vertellingen duidelijk oneigenlijk oftewel metaforisch, of antropomorf zijn bedoeld?
Antwoord van de commissie:
negatief.
Vraag 8:
Of in de benaming en het onderscheid tussen de zes dagen zoals die in het eerste hoofdstuk van Genesis wordt gesproken, de term yóm (dag), zowel in de eigenlijke zin voor een natuurlijke dag, als in de oneigenlijke zin voor een bepaalde tijdsduur genomen mag worden, en of deze vraag vrijelijk door de exegeten mag worden besproken?
Antwoord van de commissie:
positief.