H. Paus Paulus VI - 8 december 1976
Hooggeplaatste en verantwoordelijke mensen!
Ontelbare en onbekende mensen!
Vrienden!
Hier zijn wij weer, voor de tiende maal, voor u! met u! Bij het begin van het nieuwe jaar 1977 staan wij aan uw deur en kloppen. Vgl. Openb. 3, 20 Doe ons alstublieft open. Wij zijn de pelgrim die als gewoonlijk over de wegen van de wereld trekt zonder ooit vermoeid te worden, zonder de weg kwijt te raken. Wij zijn gezonden om u de gebruikelijke boodschap te brengen; wij zijn een profeet van de vrede! Ja, vrede, vrede roepend gaan wij voort, als boodschapper van een dwangidee, van een oud begrip, maar dat altijd nieuw is wegens de steeds terugkerende behoefte welke erom vraagt, als een ontdekking, als een plicht, als een zegen! Het begrip vrede schijnt ingeburgerd te zijn als gelijkwaardige en vervolmaakte uitdrukking van beschaving. Er is geen beschaving zonder vrede. Maar de vrede is in werkelijkheid nooit af, nooit zeker. U hebt gezien, hoe juist de verworvenheden van de vooruitgang de oorzaak kunnen zijn van conflicten; en wat voor conflicten! Meent niet, dat onze jaarlijkse boodschap ten gunste van de vrede overbodig, en daarom lastig, is.
Op de wijzerplaat van de psychologie van de mensheid heeft de vrede na de laatste wereldoorlog een uur aangegeven welke een kans biedt. Op de uitgestrekte ruïnes, die ongetwijfeld heel verschillend zijn in de diverse landen, maar algemeen, heeft men de vrede uiteindelijk als enige overwinnares zien heersen. En onmiddellijk bloeiden de werken en instellingen op die eigen zijn aan de vrede, als een voorjaarsvegetatie; en veel ervan heeft zich gehandhaafd en ontwikkelt zich verder; het zijn de verworvenheden van de nieuwe wereld; en de wereld doet er goed aan er trots op te zijn en voor de doeltreffendheid en ontwikkeling ervan zorg te dragen; het zijn de werken en instellingen die een stap voorwaarts betekenen binnen de vooruitgang van de mensheid. Laten wij hier een ogenblik luisteren naar een gezaghebbende, vaderlijke en profetische stem; die van onze vereerde voorganger, Paus Johannes XXIII:
'Het leven in gemeenschap, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, moet vóór alles beschouwd worden als een zaak van geestelijke orde. Door haar immers wisselen de mensen in het licht van de waarheid de kennis van de dingen aan elkaar uit; door haar kunnen zij hun rechten waarborgen en hun plichten vervullen; zij worden aangespoord om naar geestelijke waarden te streven; samen genieten zij op gepaste wijze van de schoonheid der dingen; door een voortdurend verlangen streven zij ernaar om het beste van henzelf in anderen over te brengen; ijverig trachten zij zich de geestesgaven van anderen eigen te maken. Deze waarden bezielen alles en geven richting aan al wat in verband staat met de wetenschap, de economie, de sociale organisaties, de ontwikkeling en het bestuur van de staat, de wetgeving en al het andere, tenslotte, dat van buitenaf de gemeenschap der mensen vormt en voortdurend tot ontwikkeling brengt'. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 36
Maar deze genezing brengende fase van de vrede moet wijken voor nieuwe geschillen, hetzij als nasleep van opnieuw oplaaiende conflicten die slechts een voorlopige oplossing hadden gekregen, hetzij als nieuwe historische verschijnselen die voortkomen uit sociale structuren welke voortdurend in ontwikkeling zijn. De vrede is opnieuw in het gedrang gekomen, allereerst in de gevoelens van de mensen, vervolgens in geschillen van beperkte en plaatselijke aard, en tenslotte in verschrikkelijke bewapeningsprogramma die koelbloedig het potentieel berekenen van schrikaanjagende vernietigingen welke groter zijn dan we ons concreet kunnen indenken. Hier en daar worden lofwaardige pogingen gedaan om dergelijke wereldbranden te bezweren; en wij hopen, dat zij het zullen winnen van de onmetelijke gevaren waarvoor deze pogingen een preventief geneesmiddel zoeken.
Broeders! dit volstaat niet. Het begrip vrede als het ideaal dat richting geeft aan de effectieve activiteit van de menselijke samenleving lijkt te bezwijken onder de onmacht van de wereld zichzelf in de vrede en met de vrede te besturen welke noodlottig de overhand krijgt. De vrede is geen zaak die vanzelf komt, ook al neigen de diepste impulsen van de menselijke natuur ernaar; vrede is orde, en iedere zaak, ieder feit is op orde gericht als op een vooraf vastgestelde bestemming, als op een vooraf gestelde bestaansreden, maar die met medewerking en in samenwerking van vele factoren tot stand wordt gebracht. Daarom is de vrede een top welke een innerlijke en ingewikkelde structuur ter ondersteuning veronderstelt; zij is als een buigzaam lichaam dat door een stevig geraamte moet worden versterkt. Zij is een bouwwerk dat zijn stevigheid en hechtheid dankt aan de dragende kracht van verschillende oorzaken en voorwaarden die haar dikwijls ontbreken; en ook als ze wél werkzaam zijn, niet altijd opgewassen tegen de taak die haar is toegewezen, opdat de piramide van de vrede stevig zou zijn aan haar basis en hoog in haar top.
Maar ten overstaan van deze analyse van de vrede, die er de voortreffelijkheid en de noodzaak van bevestigt en tegelijkertijd de onvastheid en broosheid ervan laat zien, bevestigen we opnieuw onze overtuiging: vrede is een plicht en vrede is mogelijk. Dit is onze voortdurende boodschap, welke dezelfde wil zijn als het ideaal van de beschaving en welke een echo is van de diepste verlangens der volkeren, terwijl tevens de hoop van nederige en zwakke mensen erdoor wordt versterkt en de zekerheid van de sterken verrijkt met rechtvaardigheid. Het is een boodschap van optimisme, een voorteken van de toekomst. Vrede is geen droom beeld, geen utopie en geen illusie. Evenmin is het een soort sisyfusarbeid: nee, zij kan verlengd en versterkt worden; zij kan de mooiste bladzijden van de geschiedenis schrijven, niet alleen met de praal van macht en glorie, maar veeleer en ook beter met die van de menselijke deugd, de goedheid van de mensen, van de gezamenlijke welvaart van de ware beschaving: de beschaving der liefde.
Is dat werkelijk mogelijk? Ja, dat is mogelijk; dat moet mogelijk zijn. Maar laat .ons eerlijk zijn: vrede, wij herhalen het, is een plicht, is mogelijk, maar niet zonder de medewerking van vele niet gemakkelijke voorwaarden. We zijn ons ervan bewust, dat een gesprek over de voorwaarden van de vrede erg moeilijk en tijdrovend is. Wij wagen het niet hem hier aan te snijden. Dat laten we over aan de deskundigen. Maar één aspect ervan, dat ongetwijfeld primair is, willen we niet verzwijgen. Het volstaat nu hier het alleen maar in herinnering te roepen en aan goede en verstandige mensen ter overweging aan te bevelen. Het gaat hierom: de betrekking tussen de vrede en de opvatting die de wereld heeft van het menselijk leven.
Vrede en leven: zij zijn de hoogste goederen in de burgerlijke orde; en het zijn goederen die met elkaar in verband staan.
Willen we vrede? laten wij dan het leven verdedigen!
Deze dubbelterm 'vrede en leven' kan bijna een tautologie lijken, een retorische slogan; maar dat is hij niet. Hij vertegenwoordigt een lang betwiste verworvenheid op de weg van de menselijke vooruitgang; een weg die zijn einddoel nog niet heeft bereikt. Hoe dikwijls bevat deze dubbelterm 'vrede en leven' in de dramatische geschiedenis van de mensheid geen gruwelijke botsing van de twee termen in plaats van een broederlijke omhelzing. De vrede wordt gezocht en veroverd met de dood en niet met het leven; en het leven wordt niet bevestigd met de vrede, maar met de strijd, als een droevig lot dat nodig is voor haar eigen verdediging.
De verwantschap tussen de vrede en het leven schijnt voort te komen uit de natuur der dingen; maar niet altijd, nog niet, uit de logica van het denken en het handelen van de mensen. Indien we de dynamiek van de menselijke vooruitgang willen begrijpen, dan is dit de paradox, is dit het nieuwe dat we voor· dit genadejaar 1977 en vervolgens voor altijd moeten bevestigen. En het is niet gemakkelijk en eenvoudig daarin te slagen, omdat er teveel tegenwerpingen gemaakt worden, geweldige tegenwerpingen, die bewaard worden in het onmetelijke arsenaal van schijn-overtuigingen, van empirische vooroordelen en nuttigheidsvooroordelen, van zogenaamde staatsredenen of van historische en traditionele gewoontes, die ook vandaag nog onoverkomelijke hindernissen lijken. Met dit tragische gevolg: indien vrede en leven onlogisch, maar praktisch uiteen gehaald kunnen worden, dan tekent zich aan de horizon van de toekomst een catastrofe af die in onze tijd buiten alle verhoudingen zou kunnen zijn en onherstelbaar zowel voor de vrede als voor het leven. Hiroshima is een verschrikkelijk welsprekend bewijs en een afschuwelijk profetisch voorbeeld in dit opzicht. Indien de vrede vanuit een betreurenswaardige vooronderstelling losgekoppeld zou worden verstaan van de eerbied welke van nature aan het leven verschuldigd is, dan zou zij zich kunnen doen gelden als een trieste triomf van de dood; de woorden van Cornelius Tacitus komen voor de geest: ' ... ubi solitudinem faciunt, pacem appellant'. Tacitus, Vita di Agricola. 30 En van de andere kant: men zou het bevoorrechte leven van sommigen met een egoïstische en bijna afgodische voorkeur kunnen verheffen voor de prijs van de verdrukking of onderdrukking van anderen: is dát vrede?
Om de sleutel tot de waarheid terug te vinden in dit conflict, dat van theoretisch en moreel tot tragische werkelijkheid wordt en heden nog zovele bladzijden van de menselijke samenleving ontheiligt en met bloed bevlekt, is het nodig onverwijld de voornaamste plaats toe te kennen aan het leven als waarde en voorwaarde voor de vrede. Ziehier de formule: 'Als je vrede wilt, verdedig dan het leven'. Het leven is de top van de vrede. Indien de logica van ons handelen uitgaat van het feit, dat het leven heilig is, dan wordt de oorlog feitelijk uitgeschakeld als normaal en gangbaar middel om het recht en zo de vrede te vestigen. Vrede is niets anders dan onbetwistbaar overhand van het recht en uiteindelijk de gelukkige viering van het leven.
Voorbeelden zijn er hier te over, evenals de gevallen van avonturen of, liever gezegd, van ongelukken waar het leven met betrekking tot de vrede op het spel wordt gezet. Wij maken ons de indeling eigen welke in dat opzicht voorgesteld is volgens 'drie wezenlijke richtlijnen'. Volgens deze richtlijnen moet men, om een echte en gelukkige vrede te hebben: het leven verdedigen, het leven genezen en het leven bevorderen.
De politiek van de vele wapens is direct in het geding. Het oude gezegde dat in de politiek school heeft gemaakt en dat nog doet: si vis pacem, para bellum Vgl. Lc. 14, 31 is zonder radicale reserves niet aanvaardbaar. Met de eenvoudige vrijmoedigheid van onze beginselen klagen we aldus het valse en gevaarlijke programma aan van de 'bewapeningswedloop' en van de geheime wedijver onder de volkeren om de militaire superioriteit. Ook indien door een restant van gelukkige wijsheid of door een stilzwijgende maar reeds vreselijke 'ijzeren arm' binnen het evenwicht van vijandige moordende krachten er geen oorlog (en wat voor oorlog zou dat zijn!) uitbreekt, hoe zouden we dan toch niet de geweldige verkwisting betreuren van economische hulpmiddelen en menselijke energie om iedere afzonderlijke staat zijn eigen uitrusting te geven van steeds duurdere en steeds efficiëntere wapens, hetgeen ten koste gaat van het budget voor onderwijs, cultuur, landbouw, gezondheid en het sociale leven; vrede en leven kosten onberekenbaar veel om een vrede te handhaven die gevestigd is op een voortdurende bedreiging van het leven alsook om he leven te verdedigen middels een constante bedreiging van de vrede. Men zal zeggen: dat is onvermijdelijk. Dat is misschien waar bij een opvatting van de beschaving die nog verre van volmaakt is. Maar laat ons op zijn minst erkennen, dat deze constitutionele tegenspraak welke door de bewapeningswedloop tussen vrede en leven wordt tot stand gebracht een formule is die in zichzelf een leugen is welke gecorrigeerd en overwonnen moet worden. Hulde daarom aan de krachtsinspanningen die reeds geleverd zijn om deze absurde koude oorlog te verminderen en uiteindelijk zelfs geheel stop te zetten welke voortkomt uit de geleidelijke vermeerdering van het respectief oorlogspotentieel van de naties, alsof deze per se vijandig tegenover elkaar zouden moeten staan en alsof ze niet in staat zouden zijn te begrijpen, dat een dergelijke opvatting van de internationale betrekkingen op een zekere dag we moet leiden tot de vernietiging van de vrede en van ontelbare mensenlevens.
Maar het is niet alleen de oorlog die de vrede doodt. Iedere misdaad tegen het leven is een aanslag tegen de vrede, vooral wanneer hierbij het zedelijk gedrag van het volk in geding is, zoals vandaag de dag dikwijls met een afschuwelijke en wettelijk gerechtvaardigde lichtzinnigheid het geval is met de onderdrukking van het beginnend leven, met de abortus. De volgende redenen worden vaak aangehaald om abortus te rechtvaardigen: de abortus wil de hinderlijke bevolkingsgroei beperken en wezens die toch gedoemd zijn tot misvormingen, sociale schande, proletarische armoede enz. uit de weg ruimen; ze lijkt de vrede eerder te bevorderen dan te schaden. Maar dat is niet het geval. De onderdrukking van beginnend of reeds geboren leven is boven alles de schending van het heilige morele beginsel waarnaar de opvatting van het menselijke bestaan zich altijd moet richten: menselijk leven is heilig vanaf het eerste moment van de conceptie tot aan het laatste ogenblik dat er in de tijd nog sprake is van natuurlijk leven. Het is heilig: wat wil dat zeggen? Dat betekent, dat het gevrijwaard dient te worden van iedere willekeurige macht om er een eind aan te maken, dat het onaantastbaar is, alle mogelijke eerbied verdient, iedere zorg en ieder passende opoffering. Voor degene die in God gelooft, is dit spontaan en instinctief het geval en vloeit dit voort uit een transcendente godsdienstige wet; en ook degene die niet het geluk heeft te kunnen geloven in de beschermende en wrekende hand van God over ieder menselijk wezen heeft intuïtief, uit naam van de menselijke waardigheid, ditzelfde gevoel voor het heilige, dat wil zeggen, het onaantastbare en niet te schenden karakter van een levend menselijk bestaan, of hij zou dat moeten hebben. Zij die het ongeluk hebben gehad, de onverbiddelijke schuld, de steeds opnieuw opkomende wroeging opzettelijk leven te hebben vernietigd, weten dit en voelen dit; de stem van onschuldig bloed schreeuwt met hartverscheurende nadruk in het hart van de persoon die gedood heeft: innerlijke vrede is niet mogelijk via allerlei zelfzuchtige sofismen! En zelfs als dat toch mogelijk zou zijn, dan is er een slag toegebracht aan de vrede, dat wil zeggen, aan het algemeen beschermend systeem van de orde, van de menselijke en veilige samenleving, in één woord aan de vrede: het individuele leven en de vrede in algemene zin zijn altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als we willen, dat een progressieve sociale orde gegrondvest is op vaste beginselen, laat ons deze dan niet schenden middenin de kern van het meest essentiële ervan: eerbied voor het menselijk leven. Ook in dit opzicht liggen vrede en leven nauw met elkaar verbonden aan de basis van orde en beschaving.
We kunnen de discussie voortzetten door een overzicht te geven van de talloze manieren waarop schendingen van het leven vandaag een gewoonte lijken te worden, daar waar individuele misdadigheid wordt georganiseerd om collectief te worden, om zich te verzekeren van de stille medeplichtigheid van hele groepen burgers, om van persoonlijke afrekeningen een lage collectieve plicht te maken, van terrorisme een verschijnsel van wettelijke politieke of sociale bevestiging, van folteringen door de politie een effectief wapen in handen van de openbare macht welke niet langer gericht is op het herstellen van de orde, maar op het doen ingang vinden van een onwaardige onderdrukking. Vrede kan onmogelijk bloeien, waar de onschendbaarheid van het leven op een dergelijke manier in gevaar wordt gebracht. Waar het geweld woedt, eindigt de ware vrede. Maar waar menselijke rechten werkelijk worden beleden en openbaar erkend en verdedigd, daar wordt de vrede de vreugdevolle en stimulerende levenssfeer van de sociale samenleving.
De teksten van de internationale verdragen voor de bescherming van de rechten van de mens, voor de bescherming van kinderen en voor het handhaven van fundamentele menselijke vrijheden zijn bewijzen van onze vooruitgang in beschaving. Zij vormen het heldendicht van de vrede, in zover ze de bescherming garanderen van het leven. Zijn ze volledig? Worden ze nagekomen? We weten allen, dat de beschaving in dergelijke verklaringen een uitdrukking vindt en een bevestiging van haar eigen werkelijkheid, volkomen en roemvol, als die verklaringen vertaald worden in het geweten en de gebruiken; een belachelijke en geschonden werkelijkheid, als ze dode letter blijven.
Mensen, mensen van het einde van de twintigste eeuw, u hebt de roemrijke handvesten getekend van de menselijke volheid die door u bereikt is, tenminste als deze handvesten echt zijn, u hebt voor de geschiedenis uw morele veroordeling bezegeld, als het documenten zijn van retorische opwellingen of juridische huichelarij. Daar ligt de maatstaf: in de gelijkstelling tussen de ware vrede en de waardigheid van het leven.
Ontvangt onze smeekbede: dat een dergelijke gelijkstelling uitgevoerd mag worden en dat daarop een nieuw gebouw opgetrokken wordt aan de horizon van onze beschaving van het leven en de vrede, de beschaving, herhalen wij, van de liefde.
Is alles hiermee gezegd?
Neen, één vraag heeft nog geen oplossing: hoe wordt een dergelijk beschavingsprogramma werkelijkheid? hoe komen vrede en leven werkelijk samen?
We zullen hierop antwoorden in woorden die waarschijnlijk niet te vatten zijn door degenen die de horizon van de werkelijkheid hebben beperkt tot alleen het natuurlijk waarneembare. We moeten onze toevlucht nemen tot die religieuze wereld die we 'bovennatuurlijk' noemen. Er is geloof vereist om dat systeem van krachten die in het geheel van de menselijke wederwaardigheden werkzaam zijn te ontdekken, wederwaardigheden waarmee de transcendente werkzaamheid van God nauw verbonden is welke deze kan verheffen tot verwerkelijkingen die, menselijk gesproken, onmogelijk zouden zijn. De levende en ware godsdienst is vereist om dat mogelijk te maken. Vereist is de hulp van de 'God van Vrede'. (Fil. 4, 9)
Gelukkig zijn wij, als we dit erkennen en geloven en als we in overeenstemming met dit geloof het verband tussen vrede .en leven weten te ontdekken en in praktijk brengen.
Er is immers een belangrijke uitzondering op bovenstaande redenering waar het leven vóór de vrede wordt geplaatst en de vrede afhankelijk wordt gemaakt van de onschendbaarheid van het leven; het is de uitzondering welke bewaarheid wordt in de gevallen waar een hogere waarde dan het leven zelf in geding is. Het gaat hier om een goed waarvan de waarde die van het leven nog overstijgt, zoals waarheid, rechtvaardigheid, burgerlijke vrijheid, liefde tot de naaste, het geloof... In dat geval komt het woord van Christus tussenbeide: 'Wie zijn leven bemint (boven deze hogere waarden), verliest het'. Vgl. Joh. 12, 25 Dit toont ons, dat, zoals de vrede opgevat dient te worden in betrokkenheid op het leven en zoals uit het geordend welzijn dat aan het leven wordt verleend, moet voortkomen, dat de vrede de harmonie is die, zowel in haar innerlijke als sociale dimensie, het menselijk bestaan geordend en gelukkig maakt, op een gelijke manier het leven niet kan en niet mag gescheiden worden van de hogere doeleinden die daaraan de voornaamste bestaansreden geven: waarom leeft men? wát geeft het leven, buiten de geordende rust van de vrede, zijn waardigheid, zijn geestelijke volheid, zijn morele grootheid en, zeggen we zelfs religieuze eindbestemming? Zal de vrede, de ware vrede, misschien verloren gaan, als de liefde burgerrecht verkrijgt in het gebied van ons leven, en wel in zijn volmaakste vorm, het offer? En als het offer werkelijk deel uitmaakt van een verlossingsplan en werkelijk van verdienste zou zijn voor een bestaan dat tijdelijke vormen en mate overstijgt, zal het dan niet, op een hoger eeuwig niveau, de vrede terug winnen, de echte, honderdvoudige vrede van het eeuwig leven? Vgl. Mt. 19, 29 Wie leerling is van de school van Christus, kan deze transcendente taal verstaan. Vgl. Mt. 19, 11 En waarom zouden wij die leerlingen niet kunnen zijn? Hij, Christus, 'is onze Vrede'. Vgl. Ef. 2, 11
Wij wensen haar toe aan allen die samen met onze zegen deze boodschap van vrede en leven ontvangen!
Uit het Vaticaan, 8 december 1976
PAULUS PP. VI