H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
ECCLESIA DE EUCHARISTIA De Kerk leeft van de Eucharistie |
|||
► | De waardigheid van de viering van de Eucharistie |
Wie in de synoptische Evangelies het verslag leest over de instelling van de Eucharistie wordt gegrepen door de eenvoud en ook door de 'plechtigheid' waarmee Jezus, op de avond van het Laatste Avondmaal, dit grote sacrament instelde. Er is een episode die in zekere zin dient als inleiding erop: de zalving in Betanië. Een vrouw, die de evangelist Johannes vereenzelvigt met Maria, de zuster van Lazarus, giet een flesje met kostbare balsem uit over het hoofd van Jezus, dat bij de leerlingen - en bij Judas in het bijzonder Vgl. Mt. 26, 8 Vgl. Mc. 14, 4 Vgl. Joh. 12, 4 - een verontwaardigde reactie op-roept, alsof deze handeling, in het licht van de behoeften van de armen, een onduldbare 'verspilling' zou inhouden. Maar de reactie van Jezus zelf is heel anders. Terwijl Hij niets afdoet aan de plicht tot liefde jegens de behoeftigen, voor wie de leerlingen altijd bijzondere zorg moeten hebben - "de armen heb je altijd bij je" (Mt. 26,11)(Mc. 14, 7) Vgl. Joh. 12, 8 - kijkt Hij naar gebeurtenis van de dood en begrafenis die Hem vlak daarna wacht en ziet deze zalving als een vooruitlopen op de eer die zijn lichaam blijvend zal verdienen zelfs na zijn dood, onlosmakelijk verbonden als het is met het mysterie van zijn persoon.
In de synoptische evangelies gaat het verslag verder met de opdracht die Jezus aan zijn leerlingen geeft om "de grote bovenzaal" zorgvuldig gereed te maken, die nodig is voor het Paasmaal Vgl. Mc. 14, 15 Vgl. Lc. 22, 12 en met het verhaal van de instelling van de Eucharistie. Terwijl tenminste gedeeltelijk de joodse riten van het Paasmaal erin doorklinken, tot en met het zingen van het Hallel Vgl. Mt. 26, 30 Vgl. Mc. 14, 26 biedt het in sobere en toch plechtige vorm, zij het ook in de varianten van de verschillende overleveringen, de door Christus uitgesproken woorden over het brood en de wijn, die Hij als de concrete uitdrukking van zijn prijsgegeven lichaam en zijn vergoten bloed gebruikt. De evangelisten herinneren aan al deze details in het licht van een reeds in de vroege Kerk gevestigde praktijk van het 'breken van het brood'. Maar heel zeker draagt de gebeurtenis van Witte Donderdag, vanaf de tijd dat Jezus leefde, zichtbaar de sporen van een liturgische 'gevoeligheid' die gevormd is door de oudtestamentische traditie en die open staat om opnieuw gevormd te worden in christelijke vieringen op een wijze die in overeenstemming is met de nieuwe inhoud en overtuiging van Pasen.
Zoals de vrouw die Jezus zalfde in Betanië, heeft de Kerk geen 'verspilling' van haar beste zaken geschuwd om uitdrukking te geven aan haar verwondering en aanbidding tegenover het onmetelijke geschenk van de Eucharistie. Niet minder dan de eerste leerlingen die belast waren met het gereed maken van de 'bovenzaal' voelde zij zich gedreven om door de eeuwen heen en in haar ontmoeting met verschillende culturen, de Eucharistie te vieren in een kader dat een zo groot geheim waardig was. Naar de impuls van Jezus' eigen woorden en gebaren werd de christelijke liturgie geboren, bouwend op de rituele erfenis van het judaïsme. Zou er ooit een gepast middel kunnen zijn om uitdrukking te geven aan het ontvangen van die zelfgave die de goddelijke Bruidegom voortdurend aanbiedt aan zijn Bruid, de Kerk, door het offer dat eens en voor altijd is gebracht aan het kruis, te brengen aan opeenvolgende generaties van gelovigen en aldus voedsel te worden voor alle gelovigen? Ofschoon het idee van een 'feestmaal' vanzelf vertrouwelijkheid suggereert, heeft de Kerk nooit toegegeven aan de verleiding om deze 'intimiteit' met haar Bruidegom te banaliseren door te vergeten dat Hij ook haar Heer is en dat het 'feestmaal' altijd een offermaal blijft dat getekend is door het bloed dat op Golgotha werd vergoten. Het eucharistisch feestmaal is waarlijk een 'heilig' maal waarin de eenvoud van de tekenen de onpeilbare diepte van de heiligheid van God verbergt: "O sacrum convivium, in quo Christus sumitur!". Het brood dat wordt gebroken op onze altaren, ons aangeboden als pelgrims op de wegen van de wereld, is panis angelorum, het brood van de engelen, waartoe wij niet kunnen naderen tenzij met de nederigheid van de honderdman in het evangelie: "Heer, ik ben niet waard dat U onder mijn dak komt" (Mt. 8, 8)(Lc. 7, 6).
Geheel in de zin van dit verheven mysterie begrijpen we hoe het geloof van de Kerk in het mysterie van de Eucharistie in de geschiedenis uitdrukking heeft gevonden niet alleen in het vereiste van een innerlijke gesteldheid van godsvrucht, maar ook in uiterlijke vormen, bedoeld om de grootsheid van de gebeurtenis die gevierd wordt, op te roepen en te accentueren. Dit heeft stap voor stap geleid tot de ontwikkeling van een speciaal raam van regels om de eucharistische liturgie in te kaderen, met verschuldigde eerbied jegens de verschillende wettig gevestigde kerkelijke tradities. Op deze grondslag heeft zich ook een rijk kunstzinnig erfgoed ontwikkeld. Bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst en muziek hebben, geraakt door het christelijke mysterie, in de Eucharistie direct en indirect een bron van grootse inspiratie gevonden.
Dat was bijvoorbeeld het geval met de architectuur die getuige was van de overgang - toen de historische situatie het mogelijk maakte - van de eerste plaatsen van Eucharistievieringen in de domus (huizen) van christelijke families tot de plechtige basilieken van de vroege eeuwen, tot de indrukwekkende kathedralen van de Middeleeuwen en tot de kerken, groot en klein, die geleidelijk aan opkwamen, overal in de landen die door het christendom waren beroerd. Het motief voor de ontwerpen van altaren en tabernakels in de kerkinterieurs was dikwijls niet simpelweg kunstzinnige inspiratie maar ook een helder begrip van het mysterie. Hetzelfde zou van gewijde muziek gezegd kunnen worden, als we alleen maar denken aan de geïnspireerde Gregoriaanse melodieën en de vele, vaak grote, componisten die poogden recht te doen aan de liturgische teksten van de Mis. En ziet men niet, op het terrein van voorwerpen en paramenten die gebruikt worden bij de liturgische viering, een geweldige hoeveelheid kunstzinnige werken, vanaf de producten van een goede vakman tot ware kunstwerken toe?
Men kan dus zeggen dat, als de Eucharistie de Kerk en de spiritualiteit vorm heeft gegeven, zij ook van krachtige invloed is geweest op de 'cultuur', vooral op esthetisch vlak.
De Christenen van het Westen en van het Oosten hebben 'gewedijverd' bij deze poging om het mysterie te aanbidden, begrepen in haar rituele en esthetische dimensies. Hoe zouden we de Heer niet dankbaar zijn, in het bijzonder voor de bijdrage die aan de christelijke kunst is geleverd door de meesterwerken van bouw- en schilderkunst uit de Grieks-Byzantijnse traditie en van het hele geografische gebied dat door de Slavische cultuur wordt getekend? In het Oosten heeft de sacrale kunst een opmerkelijk sterk gevoel voor het mysterie behouden, dat kunstenaars ertoe brengt hun inspanningen om schoonheid te scheppen niet louter als een uitdrukking van hun eigen talenten te zien, maar ook als een authentieke dienst aan het geloof. Ver voorbij hun puur technische vaardigheid hebben zij laten zien dat ze leergierig zijn en open voor de inspiratie van de heilige Geest.
De schitterende voortbrengsels van bouwkunde en mozaïekwerk in het christelijke Oosten en Westen vormen een erfgoed dat aan alle gelovigen behoort; ze dragen een hoop, en zelfs een belofte, van de gewenste volheid van gemeenschap in geloof en in viering. Dit veronderstelt en vereist, zoals in Roebljevs beroemde voorstelling van de Drie-eenheid, een ten diepste eucharistische Kerk waarin de aanwezigheid van het mysterie van Christus in het gebroken brood als het ware wordt ondergedompeld in de onuitsprekelijke eenheid van de drie goddelijke Personen, om zo van de Kerk zelf een 'icoon' van de Drie-eenheid te maken.
Binnen deze context van een kunst die - in al haar elementen - gericht is op het uitdrukken van de betekenis van de Eucharistie overeenkomstig de leer van de Kerk, moet er aandacht gegeven worden aan de normen die de bouw en de versiering van gewijde gebouwen regelen. Zoals de geschiedenis laat zien en zoals ik heb benadrukt in mijn H. Paus Johannes Paulus II - Brief
Hoevelen zoeken met hartstochtelijke toewijding naar nieuwe ‘Epifaniën / verschijningen’ van schoonheid om ze met hun artistieke schepping aan de wereld als geschenk te geven
Brief aan de kunstenaars
(4 april 1999), heeft de Kerk altijd veel ruimte gelaten voor de creativiteit van kunstenaars. Maar sacrale kunst moet zich onderscheiden door haar vermogen om op gepaste wijze uitdrukking te geven aan het mysterie, gevat in de volheid van het geloof van de Kerk en in overeenstemming met de pastorale richtlijnen die door het bevoegde gezag zijn uitgevaardigd. Dit geldt zowel voor de beeldende kunsten als voor de gewijde muziek.
De ontwikkeling van de gewijde kunst en van de liturgische beginselen die plaatsvond in de landen van het oude christelijke erfgoed vindt nu ook plaats in werelddelen waar het christendom jonger is. Dit was juist de benadering die door het Tweede Vaticaans Concilie werd gekozen betreffende de noodzaak van een gezonde en gepaste 'inculturatie'. Bij mijn talrijke pastorale bezoeken heb ik in de hele wereld de grote vitaliteit gezien die de viering van de Eucharistie kan hebben wanneer zij wordt getekend door de vormen, stijlen en intuïties van verschillende culturen. Door aanpassing aan de veranderende omstandigheden van tijd en plaats biedt de Eucharistie voedsel, niet alleen aan afzonderlijke personen maar aan hele volkeren, en vormt zij culturen die geïnspireerd worden door het christendom.
Niettemin is het nodig dat dit belangrijke aanpassingswerk wordt uitgevoerd met een voortdurend besef van het onuitsprekelijke mysterie: elke generatie weet zich geroepen zich naar dit mysterie te voegen. De 'schat' is te belangrijk en kostbaar dan dat verarming of compromissen zouden worden geriskeerd door vormen van experiment of praktijken die worden ingevoerd zonder een zorgvuldige goedkeuring door de bevoegde kerkelijke autoriteiten. De centrale plaats die het eucharistische mysterie inneemt vereist bovendien dat een dergelijke goedkeuring moet worden doorgevoerd in nauwe vereniging met de Heilige Stoel. Zoals ik schreef in mijn postsynodale apostolische Exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Ecclesia in Asia
De Kerk in Azië (7 november 1999): "een dergelijke samenwerking is van wezenlijk belang, want de heilige Liturgie is uitdrukking en viering van het éne, door allen beleden geloof, en daar zij het erfgoed is van de gehele Kerk, kan ze niet door lokale Kerken apart, buiten de universele Kerk om, worden vastgesteld." H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, De Kerk in Azië, Ecclesia in Asia (7 nov 1999), 22
Dit alles maakt duidelijk hoe groot de verantwoordelijkheid is die de priesters hebben, in het bijzonder voor de viering van de Eucharistie. Het is hun verantwoordelijkheid om in persona Christi de Eucharistieviering te leiden en een getuigenis te geven en een dienst van communio te verlenen niet alleen voor de gemeenschap die direct deelneemt aan de viering maar ook voor de hele Kerk die deel is van elke Eucharistie. Men moet betreuren dat er, vooral in de jaren die volgden op de postconciliaire liturgische hervorming, als gevolg van een misleid gevoel van creativiteit en aanpassing, een aantal misbruiken zijn geweest die voor velen een bron van verdriet zijn geweest. Een zekere reactie tegen 'formalisme' heeft sommigen, vooral in bepaalde streken, ertoe gebracht om de 'vormen' die de grote liturgische traditie van de Kerk en haar Leergezag had gekozen, als niet-bindend te beschouwen en om niet-goedgekeurde vernieuwingen in te voeren die soms volkomen misplaatst zijn.
Ik beschouw het daarom als mijn plicht om met klem op te roepen tot een zeer getrouw in acht nemen van de liturgische normen voor de viering van de Eucharistie. Deze normen vormen een concrete uitdrukking van de authentiek kerkelijke natuur van de Eucharistie: dit is hun diepste betekenis. Liturgie is nooit het persoonlijke eigendom van iemand, noch van de celebrant, noch van de gemeente waarin de geheimen worden gevierd. De apostel Paulus moest scherpe woorden richten tot de gemeente van Korinte vanwege de zware tekortkomingen in hun viering van de Eucharistie die resulteerden in afscheidingen (schismata) en de opkomst van facties (haereseis). Vgl. 1 Kor. 11, 17-34 Onze tijd vraagt eveneens om een hernieuwd besef van en waardering voor de liturgische normen als een weerspiegeling en een getuigenis van de ene universele Kerk die tegenwoordig wordt gesteld in elke viering van de Eucharistie. Priesters die trouw de Mis vieren volgens de liturgische normen, en gemeenten die zich conformeren aan deze normen tonen rustig doch welsprekend hun liefde voor de Kerk. Juist om deze diepere betekenis van de liturgische normen beter te doen uitkomen heb ik de bevoegde instanties binnen de Romeinse Curie gevraagd om een document ter zake voor te bereiden, met inbegrip van voorschriften van juridische aard, over dit zo belangrijke onderwerp. Niemand mag het mysterie dat ons in handen is gegeven geringschatten: het is te groot dan dat iemand zich vrij zou kunnen voelen om het lichtzinnig te behandelen, zonder eerbied voor zijn heiligheid en universaliteit.