H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Maria, heel haar leven - en niet alleen op Calvarië - aan Christus' zijde, heeft zich een eigen offerdimensie van de Eucharistie eigen gemaakt. Toen zij haar kind Jezus naar de Tempel bracht om hem de Heer aan te bieden, hoorde zij de oude Simeon profeteren dat dit kind een 'teken van tegenspraak' Vgl. Lc. 2, 34-35 zou zijn, en dat een zwaard haar eigen hart zou doorboren.
De tragedie van de kruisiging van haar Zoon werd zo aangekondigd en wierp haar Stabat Mater aan de voet van het kruis al zijn schaduw vooruit.
In haar dagelijkse voorbereiding op Calvarië, heeft Maria iets van een 'geanticipeerde Eucharistie' ervaren, dat men een 'geestelijke communie' zou mogen noemen. Een geestelijke communie van verlangen en offer, die zou culmineren in haar eenheid in het lijden van haar Zoon, en na Pasen uitdrukking zou vinden in haar deelname aan de Eucharistie die de Apostelen vierden als gedachtenis aan het lijden.
Wat zal Maria gevoeld hebben, toen zij uit de mond van Petrus, Johannes en Jacobus en de andere apostelen de woorden hoorde die bij het Laatste Avondmaal werden gesproken: 'Dit is mijn Lichaam dat voor u wordt overgeleverd'? (Lc. 22, 19). Het Lichaam dat voor ons is overgeleverd en werkelijk aanwezig werd gemaakt onder de sacramentele tekenen, was hetzelfde Lichaam dat zij had ontvangen in haar schoot!
Voor Maria moet het ontvangen van de Eucharistie in zekere zin een hernieuwd welkom in haar schoot zijn geweest van het hart dat in eenheid met het hare heeft geklopt en een herleving van haar ervaring aan de voet van het Kruis.