H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
In zekere zin heeft Maria haar eucharistisch geloof reeds voor de instelling ervan beleden en wel op grond van het feit dat zij haar maagdelijke schoot voor de menswording van het Woord Gods heeft aangeboden. Terwijl de Eucharistie naar het lijden en de Verrijzenis verwijst, is zij ook in continuïteit met de menswording. Maria ontving bij de aankondiging de Zoon van God in de fysieke realiteit van zijn Lichaam en Bloed. Aldus anticipeert zij in zekere zin op wat sacramenteel gebeurt in iedere gelovige, die onder de tekenen van brood en wijn het Lichaam en Bloed van de Heer ontvangt.
Er is daarom een diepe overeenkomst tussen Maria's jawoord op de aankondiging door de engel, en het 'amen' dat iedere gelovige uitspreekt als hij het Lichaam van de Heer ontvangt. Maria was geroepen te geloven dat Hij, die zij ontving "door de werking van de Heilige Geest de Zoon van God was" (Lc. 1, 30-35)'. In continuïteit met het geloof van de Maagd wordt in het eucharistisch geheim van ons gevraagd te geloven dat Jezus Christus, de Zoon van God en de Zoon van Maria, met heel zijn goddelijk en menselijk zijn, tegenwoordig is onder de tekenen van brood en wijn.
"Zalig die gelooft heeft" (Lc. 1, 45): in het geheim van de menswording loopt Maria ook vooruit op het eucharistisch geloof van de Kerk. Bij haar bezoek aan Elisabeth draagt zij het vleesgeworden Woord in haar schoot en is zo in zekere zin een tabernakel. Het eerste tabernakel uit de geschiedenis waarin de Zoon van God, nog onzichtbaar voor de ogen van de mensen, aan Elisabeth wordt aangeboden ter aanbidding. Zijn licht wordt 'uitgestraald' door de ogen en stem van Maria.
Is Maria's verrukte blik, waarmee zij voor het eerst het gezicht van de pasgeboren Jezus aanschouwt en waarmee zij Hem in haar armen drukt, niet het ongeëvenaarde model van liefde, waardoor wij ons zouden moeten laten inspireren, telkens als wij te communie gaan?