
H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Daarenboven moet vanwege het eigen karakter van de kerkelijke gemeenschap en van de verhouding die het sacrament van de Eucharistie met haar heeft, eraan herinnerd worden dat "het eucharistische offer, dat altijd wordt opgedragen in een particuliere gemeenschap, nooit alleen het vieren van die gemeenschap is. De gemeenschap ontvangt de eucharistische aanwezigheid van de Heer en daarmee de volledige gave van de verlossing en is - zelfs in de blijvend zichtbare en particuliere vorm - het beeld en de ware aanwezigheid van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk". Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 11 Hieruit volgt dat een echt eucharistische gemeenschap niet in zichzelf besloten kan zijn, alsof zij in enigerlei vorm zichzelf voldoende zou zijn; veeleer moet zij blijvend in harmonie zijn met elke andere katholieke gemeenschap.
De kerkelijke gemeenschap van de eucharistische samenkomst is een gemeenschap met haar eigen bisschop en met de Paus, de bisschop van Rome. De bisschop is uiteindelijk het zichtbare beginsel en het fundament van de eenheid in zijn particuliere Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Het zou dus volkomen onlogisch zijn dat het sacrament van de eenheid bij uitstek gevierd zou worden zonder een waarachtige communio met de Kerk. De heilige Ignatius van Antiochië schreef: "Die Eucharistie mag als geldig beschouwd worden die gevierd wordt onder de bisschop of onder hem aan wie de bisschop deze opdracht heeft gegeven. H. Ignatius van AntiochiĆ«, Brief aan de Christenen van Smyrna, Epistula ad Smyrnaeos. 8, in: PG 5, 713 Evenzo is, aangezien "de paus van Rome, als opvolger van Petrus, het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament is van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen", Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 eenheid met hem intrinsiek vereist voor de viering van het eucharistisch offer. Daaruit komt de diepe waarheid voort die op verschillende manieren wordt uitgedrukt door de liturgie: "iedere viering van de Eucharistie vindt niet alleen plaats in eenheid met de eigen bisschop, maar ook met de paus, met alle bisschoppen, met alle geestelijken en met alle gelovigen. Iedere rechtsgeldige viering van de Eucharistie geeft uitdrukking aan de universele communio met Petrus en met de gehele Kerk of vraagt hier objectief om, zoals het geval is bij de christelijke kerken die van Rome gescheiden zijn." Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 14