
H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
De gave van Christus en van zijn Geest, die wij ontvangen in de eucharistische communie, vervult met overvloedige volheid de verlangens van broederlijke eenheid die in het menselijk hart wonen. Tegelijkertijd verheft zij de ervaring van broederlijkheid die inherent is aan de gemeenschappelijke deelname aan dezelfde eucharistische tafel tot niveaus die ver liggen boven dat van een louter menselijke ervaring van een gezamenlijke maaltijd. Door middel van de deelname (Communie) aan het lichaam van Christus dringt de Kerk steeds verder door tot haar diepste identiteit: zij is "in Christus als het ware het sacrament, dat willen zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1
Tegen de kiemen van de verdeeldheid tussen de mensen, die, zoals uit de dagelijkse ervaring blijkt, door de zonden diep in de menselijke natuur zijn geworteld, stelt zich de enorme kracht van de eenheid van het lichaam van Christus op. De Eucharistie, die de Kerk opbouwt, schept juist daardoor gemeenschap onder de mensen.