H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
In haar volheid wordt de heilbrengende werking van het offer gerealiseerd, wanneer wij in de Communie het lichaam en het bloed van de Heer ontvangen. Het eucharistische offer is uit zichzelf gericht op de innige gemeenschap van ons gelovigen met Christus door de communie: wij ontvangen Hem zelf die zich voor ons geofferd heeft, zijn lichaam dat Hij voor ons heeft prijsgegeven aan het Kruis, zijn bloed dat Hij heeft “vergoten voor velen tot vergeving van zonden” (Mt. 26, 28). Herinneren we ons zijn worden: “Zoals Ik leef uit de Vader, de Levende, die Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die Mij eet, leven uit Mij” (Joh 6,57). Het is Jezus zelf die ons verzekert dat een dergelijke vereniging die door Hem wordt voorgesteld in analogie met die van het leven van de Drie-eenheid, zich waarlijk realiseert. De Eucharistie is een echte maaltijd, waarin Christus zichzelf aanbiedt als ons voedsel. Toen Jezus voor de eerste keer sprak van dit voedsel, waren Zijn toehoorders verbijsterd en verward, zodat de Meester zich gedwongen zag de objectieve waarheid van Zijn woorden te onderstrepen: “Waarachtig, Ik verzeker u: als u het vlees van de Mensenzoon niet eet, als u zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u” (Joh. 6, 53). Het gaat niet om een figuurlijke voeding: “Mijn vlees is echt voedsel, Mijn bloed is echte drank” (Joh. 6, 55).