
H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Krachtens haar innige relatie met het offer van Golgotha, is de Eucharistie offer in de eigenlijke betekenis en niet slechts in een algemene zin, alsof het om een loutere zelfgave van de Heer ging als geestelijk voedsel voor de gelovigen. De gave van zijn liefde en van zijn gehoorzaamheid tot aan het laatste moment van zijn leven Vgl. Joh. 10, 17-18 is in de eerste plaats een geschenk aan zijn Vader. Natuurlijk is het een gave ter wille van ons, ja, van de hele mensheid Vgl. Mt. 26, 28 Vgl. Mc. 14, 24 Vgl. Lc. 22, 20 Vgl. Joh. 10, 15 , maar toch is het eerst en vooral een geschenk aan de Vader: “de Vader heeft deze totale zelfgave van zijn Zoon, die ‘gehoorzaam (werd) tot de dood’ (Fil. 2, 8), aanvaard en er Hem de gave voor geschonken die Hem als Vader eigen is: het nieuwe en onsterfelijke leven in de verrijzenis.” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 20
Doordat Christus aan de Kerk zijn offer heeft geschonken heeft Christus ook het geestelijk offer van de Kerk tot het zijne gemaakt, de Kerk die geroepen is om zichzelf te offeren in vereniging met het offer van Christus. Dit is de leer van het Tweede Vaticaans Concilie betreffende alle gelovigen: “Deelnemend aan het eucharistisch offer, dat de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven is, dragen zij het goddelijk Offerlam en zichzelf met Hem op aan God.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11