H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
“In de nacht waarin Hij werd overgeleverd heeft de Heer Jezus” (1 Kor. 11, 23) het eucharistische Offer van Zijn Lichaam en Zijn Bloed ingesteld. De woorden van de heilige apostel Paulus voeren ons terug naar de dramatische omstandigheden waarin de Eucharistie is ontstaan. De gebeurtenis van het lijden en van de dood van de Heer staan onuitwisbaar in haar geschreven. Zij is niet slechts een in-herinnering-roepen, maar het sacramenteel opnieuw tegenwoordig stellen van deze gebeurtenis. Het is het offer van het kruis dat de eeuwen door voortduurt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 47. "Salvator noster ... Sacrificium Eucharisticum Corporis et Sanguinis sui instituit, quo Sacrificium Crucis saecula, donec veniret, perpetuaret." "Onze Verlosser heeft bij het laatste Avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd verraden, het eucharistisch Offer van Zijn Lichaam en Bloed ingesteld, om hierdoor het kruisoffer door de eeuwen heen voort te zetten tot aan Zijn komst" Deze waarheid wordt goed uitgedrukt door de woorden waarmee het gelovige volk in de Latijnse ritus de verkondiging van de priester “Mysterie van het geloof” beantwoordt: “Heer, wij verkondigen Uw dood!”
De Kerk heeft de Eucharistie van Christus haar Heer niet ontvangen als een gave, hoe kostbaar ook, temidden van zovele andere, maar als de gave bij uitstek, want het is de gave van Hemzelf, van zijn persoon in zijn heilige mensheid, alsook de gave van zijn verlossingswerk. Het blijft ook niet beperkt tot het verleden, immers: “Alles wat Christus is en alles wat Hij voor de mensen gedaan en geleden heeft, maakt deel uit van de goddelijke eeuwigheid en overkoepelt dus alle tijden.” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1085
Wanneer de Kerk de heilige Eucharistie, de gedachtenis van de dood en de verrijzenis van haar Heer, viert, wordt dit centrale geheim van het heil werkelijk tegenwoordig gesteld, en “wordt het werk van onze verlossing voltrokken”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 3 Dit offer is voor de verlossing van het mensengeslacht zo beslissend, dat Jezus Christus het pas toen heeft voltooid en naar de Vader is teruggekeerd, nadat Hij ons het middel heeft nagelaten om eraan deel te nemen, alsof wij erbij aanwezig waren geweest. Iedere gelovige kan aldus eraan deelnemen en er onuitputtelijk de vruchten van verkrijgen. Dat is het geloof waaruit de christelijke generaties in de loop van de eeuwen geleefd hebben. Dit geloof heeft het Leergezag van de Kerk onophoudelijk met blijde dankbaarheid voor het onschatbare geschenk bevestigd. H. Paus Paulus VI, Motu Proprio, Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof, Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God (30 juni 1968), 32 Ik zou nog eenmaal aan deze waarheid willen herinneren en mij met u, mijn zeergeliefde broeders en zusters, willen verenigen in aanbidding vóór dit mysterie: een groot mysterie, het mysterie van de barmhartigheid. Wat had Jezus nog meer kunnen doen voor ons? Waarachtig, in de Eucharistie toont Hij ons een liefde die “tot het uiterste” (Joh. 13, 1) gaat, een liefde die geen maat kent.