Kevin Kard. Farell - 3 juni 2021
Binnen de verenigingen van gelovigen wordt het gezag toegekend door de vrije wil van de leden, zoals vastgelegd in de statuten, en wordt het uitgeoefend ten dienste van het goede bestuur van de vereniging, met verwijzing naar specifieke doeleinden, in de vervulling van een kerkelijke zending. De charismatische gaven die aan de oorsprong liggen van vele verenigingen, zijn immers door de Heilige Geest geschonken niet alleen ten bate van hen die ze ontvangen, maar van het hele Volk van God. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, "De Kerk verjongt" - Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk - over de verhouding tussen de hiƫrarchische en charismatische gaven in het leven en de zending van de Kerk, Iuvenescit Ecclesia (15 mei 2016), 5-7 Bijgevolg blijft de achtergrond waartegen alle dimensies van het leven van deze verenigingen moeten worden begrepen, de Kerk zelf, en niet de beperktere sfeer van de internationale vereniging of, nog minder, van haar plaatselijke groepen. Daarom moet het bestuur in een vereniging van gelovigen ook worden begrepen in het perspectief van kerkelijke gemeenschap, en moet het worden uitgeoefend volgens de normen van het universeel recht en de eigen normen van de vereniging, onder toezicht van het kerkelijk gezag. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 305.315.323 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, "De Kerk verjongt" - Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk - over de verhouding tussen de hiƫrarchische en charismatische gaven in het leven en de zending van de Kerk, Iuvenescit Ecclesia (15 mei 2016), 8