
Paus Benedictus XVI - 27 februari 2006
Dat zijn woorden, waarvan de volledige en rijke betekenis zich ontsluit, wanneer men bedenkt dat God direct in de schepping van de ziel van ieder nieuw menselijk wezen ingrijpt. De liefde van God maakt geen onderscheid tussen de ongeborene, die zich nog in de moederschoot bevindt, en het kind of de jongere of de volwassene of de oude mens. Zij maakt geen onderscheid omdat zij in ieder van hen het teken van de eigen afbeelding Vgl. Gen. 1, 26 ziet. Zij maakt geen onderscheid, omdat zij in allen de spiegeling ziet van het aangezicht van Gods eniggeboren Zoon, want "vóór de grondlegging van de wereld ... heeft Hij ons uitverkoren...; In liefde heeft Hij ons voorbestem zijn kinderen te worden ... naar het welbehagen van zijn wil." (Ef. 1, 4-6). Deze grenzeloze en bijna onbegrijpelijke liefde van God voor iedere mens openbaart, hoezeer de menselijke persoon deze waard is, om om zichzelf geliefd te worden, onafhankelijk van welke andere zienswijze - intelligentie, schoonheid, gezondheid, jeugd, integriteit enzovoort. Tenslotte is het menselijke leven altijd een goed, omdat de mens "in de wereld een openbaring van God, teken van Zijn tegenwoordigheid, spoor van Zijn heerlijkheid is" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 34