Paus Benedictus XVI - 27 februari 2006
Ondanks het ontbreken van expliciete uitspraken van het leergezag over de eerste dagen van het leven van een ongeboren kind, kunnen in de Heilige Schrift waardevolle aanwijzingen gevonden worden, die een gevoel van de bewondering en de eerbied ten aanzien van de zojuist verwekte mens onderbouwen, met name bij personen, die zich net als u hebben voorgenomen het geheim van het ontstaan van de mens te onderzoeken. De Heilige Schrift wil aantonen dat God iedere mens liefheeft, nog voordat deze in de schoot van de moeder een gestalte aanneemt. "Voordat Ik u in de moederschoot vormde, koos Ik u uit; voordat ge geboren werd, bestemde Ik u voor mij" (Jer 1, 5), zegt God tegen de profeet Jeremia. En de psalmist erkent met volle dankbaarheid "Want wat er in mij is hebt Gij geschapen, Gij hebt mij als een weefsel in de moederschoot gevormd. Ik dank U voor het wonder van mijn leven, voor alle wonderwerken die Gij hebt gemaakt." (Ps. 139, 13-14)