D. Kard. Ferrata - 8 augustus 1910
Hij schepte er genoegen in met hen om te gaan. Hij had de gewoonte hun de handen op te leggen, hen te omhelzen en te zegenen. Ook was Hij verontwaardigd, toen zijn discipelen ze verwijderden, en Hij berispte dezen streng met deze woorden: “Laat de kleinen tot Mij komen en verdrijft ze niet, want voor zulken is het rijk Gods” (Mc. 10, 14). Hoezeer Hij hun onschuld en de eenvoudigheid hunner ziel hoogschatte, deed Hij klaar genoeg uitkomen, toen Hij op zekere dag een van die kleinen tot zich riep en tot zijn leerlingen sprak : “Voorwaar zeg Ik u, wordt ge niet als kleine kinderen, ge zult het rijk der hemelen niet ingaan. Al wie zich zelf vernederen zal gelijk dit kind, die is de grootste in het rijk der hemelen. En wie zodanig een kind in mijn naam ontvangt, ontvangt Mij” (Mt. 18, 3-5). Die woorden bleef de katholieke Kerk immer indachtig. Van de eerste tijden af was ze bezorgd om de kleinen tot Christus te voeren door de Eucharistische Communie, welke zij zelfs aan de zuigelingen gewoon was uit te delen. Zoals in bijna al de oude rituele boeken tot in de 13e eeuw voorgeschreven staat, gebeurde dit in het Doopsel. Zulk gebruik bleef nog later in sommige streken bestaan; bij de Grieken en de Oosterlingen is het heden nog in zwang. Om echter het gevaar te voorkomen dat de zuigelingen vooral het geconsacreerd Brood zouden uitwerpen, was men van het begin af gewoon hun het H. Sacrament slechts onder de gedaante van wijn toe te dienen.
Niet enkel in het Doopsel, maar nog later in menig andere omstandigheid, werden de kinderen door dit goddelijk voedsel versterkt. In sommige kerken was het de gewoonte het H. Sacrament onmiddellijk na de Communie der geestelijken aan de kleinen uit te reiken; en elders, hun de brokkelingen te geven die na de Communie der volwassenen overschoten.
Later sleet die gewoonte in de Latijnse Kerk. Men begon de kinderen eerst dan ter H. Tafel toe te laten, als ze reeds enig gebruik hadden van hun ontluikend verstand en bepaalde kennis van het Hoogwaardig Sacrament. Die nieuwe regeling, reeds door enige afzonderlijke Synoden aanvaard, werd plechtig in de 4e Lateraanse Kerkvergadering van het jaar 1215 bekrachtigd door de vermaarde 21e Canon ‘Omnis utriusque sexus’. Deze schrijft aan de christenen beide sacramenten, Biecht en Communie, voor zodra ze de jaren van verstand hebben: “Alle gelovigen van het een en van het ander geslacht zijn, van het ogenblik dat ze de jaren van onderscheid bereikt hebben, gehouden afzonderlijk en nauwkeurig al hun zonden aan hun eigen priester ten minste eenmaal per jaar te belijden, en te zorgen de hun opgelegde voldoening naar vermogen te volbrengen. Daarbij moeten ze, ten minste rond Pasen, godvruchtig het H. Sacrament des Altaars ontvangen, ten ware ze, op het aanraden van hun eigen priester, om een gevoeglijke reden oordelen zich daarvan voor een tijd te moeten onthouden”. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 21. Over het afleggen van de Biecht, de geheimhouding door de priester en het tenminste met Pasen te Communie gaan, Caput 21. De confessione facienda, et non revelanda a sacerdote, et saltem in Pascha communicando (11 nov 1215), 1
De Kerkvergadering van Trente Concilie van Trente, 21e Zitting - Leer over de communie onder beide gedaante en door kinderen, Sessio XXI - Doctrina de communione sub utraque specie et parvulorum (16 juli 1562), 6, zonder enigszins de oude regeling af te keuren van de H. Communie aan de kinderen vóór de jaren van verstand uit te reiken, bekrachtigde voormelde verordening van Lateranen en sprak de banvloek uit tegen al wie een tegenstrijdig gevoelen vooruitzetten zou : “Indien iemand loochent, dat alle gelovigen en ieder in het bijzonder, zo van het een als van het ander geslacht, telken jare verplicht zijn, zodra ze de jaren van onderscheid bereikt hebben, ten minste met Pasen te communiceren, zoals onze Moeder de H. Kerk voorschrijft, hij weze in de ban geslagen” Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 25.
Krachtens boven aangehaald decreet van de Lateraanse Kerkvergadering, dat nog altijd geldig blijft, zijn dus alle gelovigen, zodra ze tot de jaren van onderscheid gekomen zijn, verplicht de sacramenten der Biecht en der H. Communie ten minste eenmaal per jaar te ontvangen.
Doch in het vaststellen van die ouderdom van onderscheid of verstand zijn, met de loop der tijden; nog al talrijke en betreurenswaardige misbruiken ingeslopen. Sommigen dachten voor de Biecht een andere ouderdom van onderscheid te moeten aannemen dan voor het H. Sacrament des Altaars. Voor de Biecht, luidens hun mening, was de ouderdom van onderscheid deze waarop het kind tussen goed en kwaad kan onderscheiden en derhalve ook kan zondigen; doch voor het H. Sacrament was een latere ouderdom vereist, namelijk die waarop een vollediger kennis der geloofspunten en een meer verzorgde voorbereiding der ziel kan bekomen worden. Alzo werd, ingevolge het verschillend gebruik der streken en de onderscheidene zienswijzen der mensen, de ouderdom tot communiceren hier op tien of twaalf jaar bepaald, elders op veertien en nog meer. Ondertussen werd aan de jeugd de H. Communie ontzegd, zolang de bepaalde ouderdom niet bereikt was.
Die gewoonte, welke onder voorwendsel van de eerbied jegens het aanbiddelijk Sacrament te verzekeren, de christenen er van verwijdert, is een oorzaak van talrijke kwalen geweest. Inderdaad zo kwam het dat de onschuld der kinderjaren, aan Christus' omhelzing onttrokken, door geen sap van inwendig leven meer gevoed werd. Daaruit volgde nog dat de jeugd, van die zo machtige hulp verstoken en door zoveel hinderlagen omringd, haar onschuld verloor en tot de zonden oversloeg, eer zij de heilige Geheimen had mogen smaken. Nu, zo zelfs een meer verzorgde voorbereiding en een ernstiger sacramentele biecht de Eerste Communie voorafgaat, wat echter niet overal gebeurt, dan blijft er toch het verlies der eerste onschuld te betreuren. Wellicht ware dit ongeluk voorkomen door het vroeger communiceren. Niet minder streng dient de gewoonte afgekeurd, welke op vele plaatsen bestaat en aan de kinderen die tot de H. Tafel nog niet toegelaten worden, verbiedt te biechten te gaan, of althans hun geen absolutie laat ontvangen. Dit is oorzaak dat ze in de strikken van misschien zware zonden verwarren en er tot groot gevaar hunner ziel lang blijven in steken.
Wat nog noodlottiger is, in sommige streken laat men niet toe kinderen, tot de Eerste Communie nog niet aanvaard, zelfs niet in stervensgevaar, van de H. Teerspijs te bedienen. Komen ze te overlijden, dan worden ze ten grave gedragen gelijk kleine kinderen en blijven van de gebeden der Kerk verstoken.
Zulke zieleschaden veroorzaken zij die, meer dan het past, op de buitengewone voorbereiding aandringen, welke huns dunkens de Eerste Communie moet voorafgaan. Ze merken wellicht niet op, dat dit soort van voorzichtigheid afstamt uit de dwaalleer van het Jansenismus, dat de H. Communie voorstelt als een beloning en niet als een geneesmiddel voor 's mensen krankheid. Helemaal daartegenover staat de mening der Kerkvergadering van Trente, wanneer ze leert dat het H. Sacrament “het tegengif is, dat ons van de dagelijkse zonde verlost en voor de doodzonde behoedt” Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 4. Op die leer werd onlangs nog door de H. Congregatie der Kerkvergadering aangedrongen door haar decreet van 20 december 1905. Congregatie van het Concilie, Decreet over de dagelijkse Communie, Sacra Tridentina Synodus (20 dec 1905) Uit hetzelve blijkt dat het dagelijks ontvangen der H. Communie voor iedereen, zowel van gevorderde als van jeugdige ouderdom, vrijstaat, onder deze dubbele voorwaarde: in staat van genade zijn en met goede bedoeling handelen.
Doch wanneer men bedenkt dat oudtijds de brokkelingen der heilige Gedaanten onder de kinderen uitgedeeld werden en zelfs onder de zuigelingen, dan ontwaart men geen wettige reden om thans een buitengewone voorbereiding te eisen van kleine kinderen, die gelukkig hun eerste onschuld en reinheid nog bewaarden en dat geestelijk voedsel hoogst nodig hebben juist tegen de menigvuldige hinderlagen en gevaren die hen op onze dagen bedreigen.
De misbruiken die wij afkeuren, moeten hieraan toegeschreven, dat zij die voor de Biecht en voor de H. Communie een verschillende ouderdom vaststelden, noch duidelijk, noch juist wisten te bepalen, welk eigenlijk de ouderdom van onderscheid is. Toch vereist de Kerkvergadering van Lateranen één en dezelfde ouderdom voor beide sacramenten, daar ze gezamenlijk de verplichting van Biecht en Communie oplegt. Bijgevolg zoals voor de Biecht als ouderdom van onderscheid diegene geldt waarop men het goede van het kwade kan onderscheiden, namelijk wanneer men tot een zeker gebruik der rede komt, zo moet ook voor de Communie als ouderdom van onderscheid deze aangenomen, waarop men het eucharistisch Brood van gewoon brood kan onderscheiden, het is te zeggen nogmaals wanneer het kind het gebruik der rede bereikt heeft.
Niet anders werd die zaak verstaan door de voornaamste verklaarders der Lateraanse Kerkvergadering en door hun tijdgenoten. Uit de kerkelijke geschiedenis blijkt immers, dat verscheidene Synoden en bisschoppelijke verordeningen, van de 13e eeuw af, bijna dadelijk na voormelde Kerkvergadering, de kinderen van zeven jaar tot de H. Tafel toelieten. Daarbij komt er een getuigenis van het grootste gezag, namelijk van S. Thomas van Aquino : “Wanneer de kinderen een zeker gebruik der rede beginnen te hebben, zodat ze godsvrucht tot het H. Sacrament kunnen opvatten, alsdan mag dit Sacrament hun worden uitgereikt” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III q. 80. a 9.
Deze woorden legt Ledesma zo uit : “Ik zeg volgens het algemeen gevoelen, dat aan allen die het gebruik der rede hebben, het H. Sacrament moet gegeven worden, hoe vroegtijdig ze ook dit gebruik der rede bekomen, al ware het zelfs dat het kind nog niet zeer duidelijk begreep wat het doet”. Diezelfde plaats heldert Vasquez op als volgt : “Eens dat het kind dit gebruik der rede bereikt heeft, is het van dat ogenblik af, krachtens het goddelijk recht zelf, verplicht te communiceren, zodanig dat de Kerk het geenszins daar zou kunnen van ontslaan”.
Dezelfde lering houdt, de H. Antoninus voor H. Antonius, P. III..t. 14, c. 2 : “Zodra het kind bekwaam is kwaad te bedrijven, namelijk wanneer het dodelijk kan zondigen, dan is het verplicht het gebod der Biecht en bijgevolg ook der Communie te onderhouden”.
Uit de leer der Kerkvergadering van Trente moet men hetzelfde besluiten. Trouwens waar ze er aan herinnert Concilie van Trente, 21e Zitting - Leer over de communie onder beide gedaante en door kinderen, Sessio XXI - Doctrina de communione sub utraque specie et parvulorum (16 juli 1562), 6 “dat de kleine kinderen vóór de jaren van verstand op gener wijze verplicht zijn te communiceren”, dan geeft ze daarvan alleen deze reden dat ze niet kunnen zondigen, “want de ontvangene genade van kinderen Gods kunnen ze op die ouderdom niet verliezen”. Waaruit blijkt dat naar het oordeel der Kerkvergadering, de kinderen behoeven te communiceren en er toe verplicht zijn, wanneer ze door de zonde de genade kunnen verliezen.
Daarmede stemmen nog overeen de woorden van de Synode te Rome onder Paus Benedictus XIII Paus van 1724-1730 gehouden. Deze leert dat de verplichting van het H. Sacrament te nuttigen begint nadat de kinderen “tot de jaren van onderscheid gekomen zijn, te weten tot die ouderdom waarop ze bekwaam zijn onderscheid te maken tussen dit sacramenteel voedsel, dat niets anders is dan het ware Lichaam van Jezus Christus, en het gewoon en ongewijd brood, en dat ze daartoe naderen kunnen met de vereiste eerbiedigheid en godsvrucht”. - De Catechismus-Compendium
Catechismus Romanus Concilii Tridentini
Catechismus van het Concilie van Trente () getuigt insgelijks : “Op wat ouderdom de heilige Geheimen aan de kinderen dienen uitgereikt te worden, kan niemand beter bepalen dan hun vader en de priester aan wie ze hun zonden belijden. Dezen behoort het te onderzoeken en uit de kinderen te vernemen, of ze enige kennis ontvingen van dit wonderbare Sacrament en er naar verlangen” Catechismus-Compendium, Catechismus van het Concilie van Trente, Catechismus Romanus Concilii Tridentini. P. 2. De Sacr. Euch. n. 63.
Uit dat alles valt te besluiten dat de ouderdom van onderscheid voor de H. Communie deze is, waarop het kind het eucharistisch Brood van het gewoon en stoffelijk brood weet te onderscheiden, zodat het tot de H. Tafel godvruchtig kan naderen. Derhalve wordt er geen volledige kennis der geloofswaarheden vereist, maar enige beginselen zijn voldoende, het is te zeggen een ‘zekere’ kennis. Ook wordt het volledig gebruik der rede niet vereist, maar een beginnend gebruik volstaat, het is te zeggen een ‘zeker’ gebruik van het verstand.
Bijgevolg de H. Communie langer verschuiven en er een rijpere ouderdom voor bepalen, is heel en al afkeurenswaardig. Zulks heeft trouwens de Apostolische Stoel meermaals verworpen. Alzo heeft Paus Pius IX, bij brieve van Kard. Antonelli tot de bisschoppen van Frankrijk (12 maart 1866) de gewoonte die in sommige bisdommen in zwang kwam, van de Eerste Communie tot meer gevorderde en vastbepaalde jaren uit te stellen, scherp afgekeurd. Ook heeft de H. Congregatie der Kerkvergadering (15 maart 1851) een hoofdstuk van de provinciale Kerkvergadering van Rouaan gewijzigd, waarbij aan de kinderen beneden de twaalf jaar verboden werd ter H. Tafel te naderen. Niet anders handelde de H. Congregatie der Sacramenten in een zaak van Straatsburg (25 maart 1910), waar de vraag gesteld werd of de kinderen tot de H. Communie mochten aangenomen op twaalf- of veertienjarige ouderdom: de Congregatie schreef terug dat “de kleine jongens en meisjes tot de H. Tafel moeten toegelaten worden, wanneer ze tot de jaren van onderscheid of tot het gebruik der rede gekomen zijn”.
Na dit alles rijpelijk overwogen te hebben, opdat de voormelde misbruiken volstrekt zouden ophouden, dat de kinderen van hun tederste jaren af met Jezus zouden verenigd worden, Zijn leven zouden leven, en daardoor veiligheid vinden tegen de gevaren van verderf, heeft de H. Congregatie der Sacramenten, in haar algemene vergadering van 15 juli 1910, goed gevonden aangaande de eerste Communie der kinderen de volgende regeling vast te stellen, die overal moet onderhouden worden.
De ouderdom van onderscheid, zo voor de Biecht als voor de H. Communie, is die waarop het kind begint te redeneren, d. i. omtrent de ouderdom van zeven jaar, hetzij er boven, hetzij er ook onder. Van die tijd af begint de verplichting beide geboden nopens Biecht en Communie te volbrengen. Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 21. Over het afleggen van de Biecht, de geheimhouding door de priester en het tenminste met Pasen te Communie gaan, Caput 21. De confessione facienda, et non revelanda a sacerdote, et saltem in Pascha communicando (11 nov 1215), 1
Zij die voor de kinderen moeten zorg dragen, zullen zich uit ganser harte bevlijtigen, dat die kinderen na hun eerste Communie dikwijls ter H. Tafel naderen, en zo mogelijk, zelfs dagelijks, gelijk Christus en onze Moeder de H. Kerk het verlangen Vgl. Congregatie van het Concilie, Decreet over de dagelijkse Communie, Sacra Tridentina Synodus (20 dec 1905), en dat ze dit doen met al de godsvrucht die zulke ouderdom meebrengt.
Daarenboven moeten zij die zulke last dragen, zich wel herinneren dat het een uiterst zware verplichting voor hen is te zorgen dat die kinderen de openbare lessen van catechismus blijven bijwonen, of ten minste dat er op enige andere wijze voorzien worde in hetgeen nog aan hun godsdienstig onderwijs ontbreekt.
Deze beslissingen door hun Eminenties de Kardinalen van deze H. Congregatie genomen, heeft onze H. Vader Paus Pius X, in het verhoor van 7 augustus, alle goedgekeurd; hij gebood ook dit decreet uit te geven en af te kondigen. Aan iedere bisschop legde hij bevel op ditzelfde decreet niet alleen aan de pastoors en de geestelijken mee te delen, maar ook aan het volk. Hij wil dat het jaarlijks, rond de tijd van de paasplicht, aan het volk voorgelezen worde in de moedertaal. De bisschoppen zelf zullen, om de vijf jaar, over het onderhouden van dit decreet verslag indienen bij de H. Stoel, gelijk over de andere aangelegenheden van hun bisdom. Niettegenstaande alles wat tegenstrijdig mocht wezen.
Gegeven te Rome, ten paleize derzelfde Congregatie, de 8 augustus 1910.
D. Kard. Ferrata, Prefect.
Ph. Giustini, Geheimschrijver.