H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De verantwoordelijkheid inzake het geloof en het geloofsleven van het volk Gods drukt heel bijzonder en wezenlijk op de bisschoppen, waaraan Vaticanum II ons herinnert.: "Onder de voornaamste taken van de bisschoppen neemt de verkondiging van het evangelie een bijzondere plaats in. Want de bisschoppen zijn geloofsboden, die nieuwe leerlingen naar Christus leiden; ze zijn authentieke, dat wil zeggen met de autoriteit van Christus toegeruste leraren. Ze verkondigen het aan hen toevertrouwde volk de boodschap van het geloof en de toepassing in het zedelijke leven en verklaren deze in het licht van de heilige Geest, doordat ze uit de schat van de openbaring, nieuwe en oude zaken voortbrengen (Mt. 13, 52) Zo laten ze het geloof vruchtbaar worden en houden de dwalingen die hun kudde bedreigen waakzaam op afstand Vgl. 2 Tim. 4, 1-4 '. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25
Het is onze gezamenlijke plicht en eerder nog onze gemeenschappelijke genade, als herders en bisschoppen van de Kerk de gelovigen dat te leren, wat ze op weg naar de Heer brengt, zoals eens de Heer Jezus dat met de jongeman uit het evangelie gedaan heeft. Als antwoord op zijn vraag: Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? heeft Jezus verwezen naar God, de Heer van de schepping en het Verbond; Hij heeft de reeds in het Oude Testament geopenbaarde zedelijke geboden in herinnering geroepen; Hij heeft op de geest en radicaliteit ervan gewezen, toen Hij hem opriep tot navolging in armoede, deemoed en liefde: "Kom en volg mij na". De waarheid van deze leer is bezegeld aan het kruis in het bloed van Christus: Ze is in de heilige Geest tot nieuwe wet van de Kerk en van elke christen geworden.
Dit antwoord op de vragen van de moraal wordt door Jezus op een bijzondere manier aan ons bisschoppen van de Kerk toevertrouwd, die opgeroepen zijn, ze tot voorwerp van ons onderricht te maken, ons toevertrouwd in de vervulling van ons munus propheticum. Tegelijkertijd moet zich onze verantwoordelijkheid als herder tegenover de christelijke zedenleer ook in de vorm van het munus sacerdotale vervullen: Dat gebeurt als we de gelovigen de gaven van de genade en heiliging uitreiken als middel tot gehoorzaamheid aan de heilige wetten van God en als we door ons voortdurende gebed de gelovigen sterken, opdat ze aan de eisen die het geloof stelt trouw blijven en volgens het evangelie leven Vgl. Kol. 1, 9-12 . De christelijke zedenleer moet vooral tegenwoordig een van de bevoorrechte sectoren van onze pastorale waakzaamheid zijn, de uitoefening van ons munus regale.
Het is inderdaad de eerste keer dat het leergezag van de Kerk de fundamenten van deze leer in een zekere uitvoerigheid uiteenzet en de vereisten voor een pastorale onderscheiding die in de complexe en soms kritische praktische en culturele situatie absoluut noodzakelijk aangeeft.
In het licht van de openbaring en de voortdurende leer van de Kerk en vooral van Vaticanum II heb ik kort de wezenlijke trekken van de vrijheid, de met de waardigheid van de menselijke persoon en met de waarheid van haar handelingen verbonden fundamentele waarden in herinnering geroepen, om zo in de gehoorzaamheid aan de zedenleer een genade en een teken van ons kindzijn van God in Jezus Christus de ene Zoon Vgl. Ef. 1, 4-6 te kunnen herkennen. In het bijzonder worden met deze encycliek beoordelingen van enkele van de huidige tendensen in de moraaltheologie gegeven. Deze deel ik hier mee in gehoorzaamheid aan het woord van de Heer, die Petrus de opdracht gaf zijn broeders te sterken Vgl. Lc. 22, 32 tot verlichting van en hulp voor onze gemeenschappelijke taak van de onderscheiding van de geesten.
Ieder van ons weet hoe belangrijk de leer is, die de kern van deze encycliek vormt en waaraan nu met de autoriteit van de opvolger van Petrus herinnerd wordt. Ieder van ons kan de ernst onderkennen van alles, waarom het bij de hernieuwde bekrachtiging van de universaliteit en onveranderlijkheid van zedelijke geboden gaat en vooral van die geboden, die altijd en zonder uitzondering in zich slechte daden verbieden, niet alleen voor de individuele persoon maar ook voor de maatschappij.
Wanneer het deze geboden erkent, vernemen het hart van de christen en onze pastorale liefde de oproep van Hem, die "ons het eerst heeft liefgehad" (1 Joh. 4, 19). God verlangt van ons, heilig te zijn, zoals Hij heilig is Vgl. Lev. 19, 2 volmaakt te zijn, - in Christus - zoals Hij volmaakt is Vgl. Mt. 5, 48 : De veeleisende standvastigheid van het gebod berust op de onuitputtelijke barmhartige liefde van God Vgl. Lc. 6, 36 en het doel van de geboden is het, ons met de genade van Christus op de weg naar de volheid van het leven van de kinderen van God te leiden.
Wij hebben de plicht als bisschoppen erover te waken dat het woord van God trouw onderricht wordt. Medebroeders in het bisschopsambt, het waken over een trouwe overdracht van deze leer inzake de moraal en het nemen van de gepaste maatregelen om de gelovigen voor iedere leer en theorie die hiermee in strijd is te behoeden, maakt deel uit van ons pastoraal dienstwerk. Bij deze taak worden wij allen geholpen door de theologen: de theologische opvattingen vormen echter noch de regel, noch de norm van onze leer. Haar gezag komt met de bijstand van de Heilige Geest en in gemeenschap cum Petro en sub Petro van onze trouw aan het van de apostelen ontvangen katholieke geloof. Als bisschoppen hebben wij de zware plicht persoonlijk ervoor te waken dat de "gezonde leer" (1 Tim. 1, 10) van het geloof en de moraal in onze bisdommen onderricht wordt.
Een bijzondere verantwoordelijkheid hebben de bisschoppen wat betreft de katholieke instellingen. Of het nu organen voor de pastoraal van het gezin of de samenleving betreft, of instellingen die zich wijden aan onderwijs of gezondheidszorg, de bisschoppen kunnen deze structuren in het leven roepen en erkennen en bepaalde verantwoordelijkheden hieraan delegeren, dat ontslaat hen echter nooit van hun eigen verplichtingen. Hun komt de taak toe, in gemeenschap met de Heilige Stoel, het predicaat 'katholiek' toe te kennen, of in gevallen van ernstig in gebreke blijven, weer te ontnemen, aan scholen Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 803. 3, universiteiten Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 808, klinieken en diensten van maatschappelijk werk of gezondheidszorg die zich beroepen op de Kerk.
In het hart van de christen, in de meest verborgen kern van de mens, komt steeds weer de vraag op, die op zekere dag de jongeman in het evangelie aan Jezus stelde: "Meester wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te winnen ? (Mt. 19, 16). Het is natuurlijk noodzakelijk, dat iedereen deze vraag aan de "goede" Meester richt, want Hij is de enige die in elke situatie en onder de meest verschillende omstandigheden in het volle bezit van de waarheid antwoorden kan. En als christenen aan Hem een vraag stellen die uit hun geweten voortkomt, antwoordt de Heer met de woorden van het Nieuwe Verbond, die hij zijn Kerk heeft toevertrouwd. We zijn nu eenmaal, zoals de apostel over zichzelf zegt, gezonden, "het evangelie te verkondigen, maar niet met handige en slimme woorden, opdat het kruis van Christus niet zijn kracht verliest" (1 Kor. 1, 17). Daarom heeft het antwoord van de Kerk op de vraag van de mens, de wijsheid en macht van de gekruisigde Christus, de zich wegschenkende Waarheid.
Als de mensen aan de Kerk gewetensvragen stellen, als in de Kerk de gelovigen zich tot de bisschoppen en herders wenden, dan vinden ze in het antwoord van de Kerk de stem van Jezus Christus, de stem van de waarheid over goed en kwaad. In het door de Kerk verkondigde woord klinkt in het binnenste van de mens de stem van God die "alleen de Goede" (Mt. 19, 17) die" alleen de liefde" is (1 Joh. 4, 8.16).
Dit tegelijkertijd beminnelijke als ook veeleisende woord wordt in de zalving met de Geest tot licht en leven voor de mens. Weer is het de apostel Paulus, die ons uitnodigt, vertrouwen te hebben, want 'onze talenten stammen van God. Hij heeft ons in staat gesteld, dienaar van het Nieuwe Testament te zijn, niet van de letter, maar van de geest.. De Heer echter is de Geest, en waar de Geest van de Heer werkt, daar is vrijheid. Wij allen weerspiegelen met onthuld aangezicht de heerlijkheid van de Heer en worden zo in zijn eigen beeld veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, door de Geest van de Heer (2 Kor. 3, 5-6.17-18).