H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De fundamentele vraag, die de bovengenoemde moraaltheorieën op een bijzonder indringende manier stellen, is die naar de relatie tussen de vrijheid van de mens en de wet van God, uiteindelijk de vraag naar de relatie tussen vrijheid en waarheid.
Volgens het christelijke geloof en de leer van de Kerk leidt "slechts de vrijheid, die zich aan de waarheid onderwerpt, de menselijke persoon naar zijn werkelijke welzijn. Het welzijn van de persoon bestaat erin, zich in de waarheid te bevinden en de waarheid te doen". H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers van het Internationale Congres voor moraaltheologie (10 apr 1986), 1
De vergelijking van de positie van de Kerk met de huidige maatschappelijke en culturele situatie toont onmiddellijk de dringende noodzaak, dat juist met het oog op deze fundamentele vraag, door de Kerk zelf een intensieve pastorale arbeid ontwikkeld wordt: "Deze wezenlijke samenhang van de waarheid, het goede en de vrijheid is in de moderne cultuur praktisch verloren gegaan, en daarom is tegenwoordig een van de bijzondere eisen die aan de zending van de Kerk gesteld worden ter redding van de wereld, de mens te leiden naar het opnieuw ontdekken van deze samenhang. De vraag van Pilatus: "Wat is waarheid ? ", wordt ook tegenwoordig zichtbaar aan de troosteloze radeloosheid van een mens, die vaak niet meer weet, wie hij is, waar hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat. En zo beleven we niet zelden het verschrikkelijke afglijden van de menselijke persoon in situaties van een voortgaande zelfvernietiging. Indien men naar bepaalde stemmen zou luisteren, dan lijkt het erop dat men niet meer de onveranderlijke absoluutheid van ook maar een zedelijke waarheid nog mag erkennen. Voor iedereen duidelijk is de verachting van het ontvangen maar nog niet geboren menselijke leven; de voortdurende schending van de grondrechten van de persoon; de onrechtvaardige vernietiging van de voor het ware menselijke leven noodzakelijke goederen. Ja, er zijn nog veel bedenkelijker zaken gebeurd: de mens is er niet meer van overtuigd, alleen in de waarheid het heil te kunnen vinden. De reddende, heilbrengende kracht van de waarheid wordt aangevochten, en alleen de - echter van elke objectiviteit beroofde - vrijheid wordt de taak toegedacht, autonoom te beslissen over wat goed en slecht is. Dit relativisme leidt op theologisch gebied tot wantrouwen in de wijsheid van God, die de mens door middel van de zedenwet leidt. Tegenover de geboden van de zedenwet stelt men de zogenaamde concrete situatie, omdat men er in feite niet meer er aan vast houdt dat de wet van God altijd het enige ware goede voor de mens is". H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers van het Internationale Congres voor moraaltheologie (10 apr 1986), 2
De opgave van de Kerk om deze ethische theorieën onderzoekend te onderscheiden, beperkt zich niet tot de ontmaskering en afwijzing, maar richt zich erop, alle gelovigen bij te staan bij de vorming van een zedelijk geweten, dat in staat is te oordelen en waarheidsgetrouwe beslissingen te nemen, zoals de apostel Paulus vermanend schrijft: "Stemt uw gedrag niet af op deze wereld; wordt andere mensen, geleid door een nieuw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem gevallig en volmaakt. (Rom. 2, 12). Haar duidelijke houvast - haar pedagogische "geheim" - vindt dit werk van de Kerk niet zo zeer in de uitspraken van de leer en de pastorale oproepen tot waakzaamheid als veel meer daarin, dat ze de blik onafgewend op de Heer Jezus richt. Zo ziet de Kerk dag in dag uit met onvermoeibare liefde naar Christus, omdat ze zich volledig ervan bewust is, dat alleen bij Hem het ware en definitieve antwoord op de zedelijke probleemstellingen ligt.
Vooral in de gekruisigde Jezus vindt ze het antwoord op de vraag die tegenwoordig zoveel mensen kwelt: hoe kan de gehoorzaamheid aan de algemene en onveranderlijke zedelijke normen de uniciteit en onherhaalbaarheid van de persoon respecteren en niet een aanval op haar vrijheid en waarde worden ? De Kerk maakt zich die opvatting over het geweten eigen, die de apostel Paulus van de aan hem gegeven zending had: "Want Christus heeft mij.. gezonden.., het evangelie te verkondigen, en dat niet met fraaie en geleerde woorden; anders zou het kruis van Christus zijn kracht verliezen.. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, Christus, Gods kracht en Gods wijsheid (1 Kor. 1, 17.23-24). De gekruisigde Christus openbaart de authentieke betekenis van de vrijheid, Hij leeft deze in de volheid van zijn totale zelfgave en roept de leerlingen op aan deze vrijheid deel te nemen.
Verstandige overweging en de alledaagse ervaring tonen de zwakte waardoor de vrijheid van de mens getekend is. Ze is echte, maar begrensde vrijheid: ze heeft haar absolute en onvoorwaardelijke uitgangspunt niet in zichzelf, maar in het bestaan, waar binnen ze zich bevindt en dat voor haar gelijktijdig een grens en een mogelijkheid is. Het is de vrijheid van een schepsel, dat wil zeggen geschonken vrijheid, die als kiem ontvangen en op een verantwoordelijke manier tot rijpheid gebracht moet worden. Ze hoort wezenlijk bij het geschapen evenbeeld van God, waardoor de waardigheid van de menselijke persoon gefundeerd wordt: in haar weerklinkt de oorspronkelijke roeping, waarmee de Schepper de mens tot het ware goede en, meer nog, door de openbaring van Christus ertoe geroepen heeft door deelname aan het goddelijke leven zelf met Hem vriendschap te sluiten. Ze is tevens onveranderlijk eigen bezit en een veelomvattende opening naar alle mensen, in zoverre ze buiten zichzelf treedt, om de andere te leren kennen en van hem te houden. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 De vrijheid heeft dus haar wortels in de waarheid over de mens en haar uiteindelijke doel in de gemeenschap.
Verstand en ervaring spreken niet alleen over de zwakte van de menselijke vrijheid, maar ook over haar drama. De mens ontdekt, dat zijn vrijheid op een raadselachtige wijze ertoe neigt, deze openheid voor het ware en goede te misbruiken, en dat hij inderdaad er vaak de voorkeur aan geeft, eindige, begrensde en vergankelijke goederen te kiezen. Ja meer nog, in de vergissingen en negatieve beslissingen bespeurt de mens het begin van een radicaal verzet, dat hem de waarheid en het goede laat afwijzen, om zich tot absoluut principe van zichzelf op te werpen. "Dat gij gelijk aan God zult worden" (Gen. 3, 5). De vrijheid moet dus bevrijd worden. Christus is haar Bevrijder: Hij 'heeft ons vrijgemaakt om in de vrijheid te blijven'. (Gal. 5, 1).
Eerst openbaart Christus, dat het eerlijk en openlijk erkennen van de waarheid de voorwaarde voor een authentieke vrijheid is: "Dan zult ge de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken" (Joh. 8, 32) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 12. De waarheid maakt vrij ten opzichte van de macht en verleent de kracht tot het martelaarschap. Zo spreekt Jezus het uit voor Pilatus: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid" (Joh. 18, 37). Zo moeten de ware aanbidders van God Hem "in geest en in waarheid" aanbidden (Joh. 4, 23): door deze aanbidding worden ze vrij. De samenhang met de waarheid en de aanbidding van God worden in Jezus Christus als de diepste wortel van de vrijheid openbaar.
Al het overige openbaart Jezus met zijn eigen bestaan en niet alleen door woorden, maar doordat de vrijheid zich in de liefde dat wil zeggen in de zelfgave, verwezenlijkt. Hij die zegt: "Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden" (Joh. 15, 13), gaat uit vrije wil de passie tegemoet Vgl. Mt. 26, 46 en geeft in zijn gehoorzaamheid aan de Vader zijn leven aan het kruis Vgl. Fil. 2, 6-11 . Op deze wijze is de beschouwing van de gekruisigde Jezus de koninklijke weg die de Kerk dag voor dag moet gaan, als ze de hele betekenis van de vrijheid wil begrijpen: de zelfgave in dienst aan God en de broeders. De gemeenschap met de gekruisigde en verrezen Heer is dan de nooit opdrogende bron, waaruit de Kerk onophoudelijk put, om in vrijheid te leven, zich te geven en te dienen. In zijn commentaar op het vers uit Psalm 100 "Dient de Heer met vreugde" zegt de heilige Augustinus "In het huis van de Heer zijn de knechten vrij. Vrij omdat niet de dwang maar de liefde de diensten oplegt.. De liefde maakt je tot knecht (dienaar) zoals de waarheid je vrij gemaakt heeft.. Je bent tegelijk dienaar en vrij: Dienaar, omdat je ertoe geworden bent, vrij, omdat God, je Schepper van je houdt; ja vrij ook, omdat het je gegeven is, van je Schepper te houden.. Je bent dienaar van de Heer en je bent bevrijd door de Heer. Zoek niet een vrijheid die je weg brengt van het huis van je Bevrijder". H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. XCIX, 7 CCL 39, 1397
Op deze manier is de Kerk, en elke christen in haar, ertoe geroepen, deel te nemen aan het koninkrijk van Christus aan het kruis Vgl. Joh. 12, 32 , aan de genade en aan de verantwoordelijkheid van de Mensenzoon die niet gekomen is om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen" (Mt. 20, 28) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 21.
Jezus is dus de levende en gepersonifieerde synthese van volmaakte vrijheid en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de wil van God. Zijn gekruisigd Lichaam is de volle openbaring de van de onverbrekelijke band tussen vrijheid en waarheid, zoals zijn verrijzenis van de dood de meest verheven verheerlijking is van de vruchtbaarheid en de heilbrengende kracht van een in waarheid geleefde vrijheid.