H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Daarom moet men de opvatting, die typisch is voor teleologische en proportionalistische theorieën, afwijzen, dat het onmogelijk is om de bewuste keuze van enkele gedragswijzen resp. concrete handelingen naar hun species - hun 'object' - als zedelijk slecht te beoordelen zonder de bedoeling, waarmee deze keuze gemaakt werd, of zonder het geheel van voorzienbare gevolgen van die handelingen voor alle betrokken personen te respecteren.
Het element dat voorrang heeft en beslissend is voor het morele oordeel is het object van de menselijke handeling dat erover beslist, of zij op het goede en op het laatste doel, dat God is, afgestemd kan worden. Of dit zo is, herkent het verstand in het zijn van de mens zelf, begrepen in zijn waarheid in volle omvang, en daarmee met inachtneming van zijn natuurlijke neigingen, zijn impulsen en doelgerichtheden, die altijd ook een geestelijke dimensie bezitten: Precies die zaken vormen de inhoud van de natuurwet en daarmee het geordende geheel van 'bona voor de menselijke persoon' die zich in dienst stellen van het 'goede van de persoon', het goede, dat zij zelf en dat haar voltooiïng is. dat zijn de door de geboden (van de Decaloog) beschermde bona, die volgens de H. Thomas de hele natuurwet bevat. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 100, a. 1
Nu getuigt het verstand, dat er objecten van de menselijke handelingen zijn, die zich 'niet op God laten afstemmen', omdat zij in radicale tegenspraak met het goede van de naar Zijn beeld geschapen persoon zijn. Dit zijn de handelingen, die in de morele overlevering van de Kerk 'in zich slecht' (intrinsece malum) genoemd worden: Ze zijn altijd en op zichzelf reeds slecht, dat wil zeggen alleen al op grond van hun object, onafhankelijk van de verdere bedoelingen van de handelende en van de omstandigheden. Daarom leert de Kerk - zonder ook maar het minst de invloed te ontkennen die de omstandigheden en vooral de bedoelingen op de moraliteit hebben - dat 'er handelingen zijn die door zichzelf en in zichzelf, onafhankelijk van de omstandigheden, vanwege hun object altijd ernstig ongeoorloofd zijn'. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 17 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het Kapittel van de congregatie van de Heiligste Verlosser (22 sept 1967). AAS 59 (1967), 962: 'Men moet vermijden de gelovigen te verleiden anders erover te denken als zouden na het Concilie vandaag de dag sommige gedragingen zijn toegestaan, die de Kerk vroeger als in zich slecht had verklaard. Wie ziet niet, dat hieruit een betreurenswaardig moreel relativisme zou ontstaan, dat gemakkelijk het gehele erfgoed van de leer van de Kerk in twijfel zou kunnen trekken?' Vaticanum II geeft, in samenhang met de eerbied, die de menselijke persoon verdient, een uitvoerige toelichting bij zulke handelingen aan de hand van voorbeelden: 'Al wat verder tegen het leven zelf ingaat, zoals alle soorten van moord, uitroeiïng, abortus, euthanasie en vrijwillige zelfmoord; al wat de integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking, lichamelijke en geestelijke foltering, pogingen om de mens psychisch in zijn macht te krijgen; al wat een belediging is voor de menselijke waardigheid, zoals onmenselijke levensvoorwaarden, willekeurige arrestaties, deportaties, slavernij, prostitutie, handel in meisjes en minderjarigen; schandelijke arbeidsvoorwaarden waarbij de arbeiders als louter winst-werktuigen worden behandeld en niet als vrije en verantwoordelijke personen: dit alles en andere dergelijke dingen zijn onmiskenbaar schandelijk. Ze zijn een aantasting van de menselijke beschaving en zij werpen meer een smet op hen die zich zo gedragen dan op hen die het onrecht hebben te verdragen. En ze zijn volledig in tegenspraak met de eer van de Schepper'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 27
Over de in zichzelf slechte handelingen en met het oog op contraceptieve praktijken, door middel waarvan de huwelijksdaad opzettelijk onvruchtbaar gemaakt wordt, leert paus Paulus VI: 'Want al kan het in werkelijkheid soms geoorloofd zijn een geringer moreel kwaad toe te laten om een groter kwaad te vermijden of om een hoger goed te bevorderen, nooit is het echter geoorloofd, zelfs niet om zeer ernstige redenen, het kwade te doen, opdat het goede daaruit zou volgen Vgl. Rom. 3, 8 ; dat wil zeggen dat men niet positief mag willen, wat in zijn wezen een overtreding van de morele orde betekent en dus mensonwaardig is, ook al bedoelt men daarmee het welzijn van het individu, van het gezin of van de maatschappij te verdedigen en te bevorderen'. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 14
Wanneer de Kerk het bestaan van 'in zichzelf slechte' handelingen leert, dan vat zij de leer van de Heilige Schrift op. De apostel stelt categorisch vast: 'Maak uzelf niets wijs! Hoerenlopers noch afgodendienaars, echtbrekers noch schandknapen, knapenschenders noch dieven, geen gierigaards, dronkaards, lasteraars, oplichters zullen het rijk Gods erven' (1 Kor. 6, 9-10).
Wanneer de daden in zichzelf slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere omstandigheden hun slechtheid weliswaar afzwakken, maar niet opheffen: het zijn 'onherstelbaar' slechte handelingen, die op zichzelf en in zichzelf niet af te stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke persoon: 'Wie zou met het oog op de handelingen die 'van zichzelf' zonden zijn (cum iam opera ipsa peccata sunt) - schrijft de H. Augustinus -, zoals diefstal, ontucht, Godslastering, durven te beweren dat ze, als ze uit goede motieven (causis bonis) zouden worden gedaan, geen zonden meer zouden zijn of, een nog absurder conclusie, dat het gerechtvaardigde zonden zouden zijn? '. H. Augustinus, Contra mendacium. VII, 18: PL 40, 528 Vgl. H. Thomas van Aquino, Quaestiones de quodlibet. IX, q. 7, a. 2 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1753-1755
Daarom kunnen de omstandigheden of de bedoelingen nooit een reeds in zichzelf of door zijn object zedeloze daad in een 'subjectief' goede of als keuze verdedigbare daad veranderen.
Voor het overige is de bedoeling dan goed, wanneer ze op het ware goed van de persoon, met het oog op haar laatste doel, gericht is. De handelingen echter die op grond van hun object niet op God zijn af te stemmen en die 'de menselijke persoon onwaardig' zijn, staan altijd en in ieder geval tegenover dit goede. In deze zin betekent het in acht nemen van de normen, die zulke handelingen verbieden en semper et pro semper, dat wil zeggen zonder uitzondering, verplichten, niet alleen geen beperking voor de goede bedoeling, het is juist de fundamentele uitdrukking van een goede bedoeling.
De leer van het object als bron van de zedelijkheid is authentieke uitdrukkingsvorm van de Bijbelse moraal van het Verbond en van de geboden, de liefde en de overige deugden. De zedelijke kwaliteit van menselijk handelen hangt van de trouw aan deze geboden af, die uitdrukking van gehoorzaamheid en liefde is. En daarom - we herhalen het nog eens - moet als dwaas worden afgewezen de mening, dat het onmogelijk zou zijn om de bewuste keuze van enkele gedragswijzen resp. concrete handelingen naar hun species als zedelijk slecht te kwalificeren, zonder de bedoeling op grond waarvan deze keuze gemaakt werd, of zonder het geheel van de voorzienbare gevolgen van iedere handeling voor alle betroffen personen in aanmerking te nemen. Zonder deze verstandelijke bepaling van de moraliteit van het menselijk handelen zou het onmogelijk zijn, een 'objectieve zedelijke orde' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7 aan te nemen en een of andere door inhoudelijke gezichtspunten bepaalde norm vast te stellen, die zonder uitzondering verplicht: en dat tot schade van de broederlijkheid onder de mensen en de waarheid over het goede en evenzeer tot nadeel van de kerkelijke gemeenschap.
In het probleem van de zedelijkheid van het menselijk handelen en speciaal in de vraag naar het bestaan van in zichzelf slechte handelingen, concentreert zich, zoals men ziet, in zekere zin de vraag naar de mens zelf, naar zijn waarheid en de daaruit voortvloeiende consequenties. Wanneer de Kerk erkent en leert dat er concrete menselijke handelingen zijn, die in zichzelf al slecht zijn, blijft zij trouw aan de volle waarheid over de mens en respecteert hem daarmee en bevordert zijn waardigheid en roeping. Als gevolg daarvan moet zij de boven uiteengezette theorieën, die indruisen tegen deze waarheid, afwijzen.
Broeders in het bisschopsambt, wij mogen ons er echter niet toe beperken, de gelovigen over de dwalingen en gevaren van enkele ethische theorieën te onderrichten. We moeten vooral de fascinerende schittering van die waarheid laten zien, die Jezus Christus zelf is. In Hem, die de Waarheid is Vgl. Joh. 14, 6 , kan de mens middels zijn goede daden zijn roeping in vrijheid tot gehoorzaamheid jegens de goddelijke wet, die in het gebod van de liefde tot God en de naaste samengevat is, volledig begrijpen en volmaakt beleven. En dat alles geschiedt door de gave van de heilige Geest, de Geest van de waarheid, de vrijheid en de liefde: in Hem is het ons gegeven, ons de wet eigen te maken en haar als een impuls voor de ware persoonlijke vrijheid te begrijpen en te beleven. 'De volmaakte wet is de wet van de vrijheid' (Jak. 1, 25).