H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De meest omstreden en meest verschillend opgeloste menselijke problemen in het tegenwoordige denken over de moraal zijn, zij het ook telkens op verschillende wijze, met een brandende kwestie verbonden:
de vrijheid van de mens.
Ongetwijfeld heeft onze tijd een bijzonder attent zintuig voor vrijheid ontwikkeld. 'Van de waarde van de menselijke persoon worden de mensen van onze tijd zich steeds meer bewust', stelde reeds de concilieverklaring over de godsdienstvrijheid 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Dignitatis Humanae
Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden
(7 december 1965) vast. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 79.34 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944), 11 Vandaar dat de mensen er aanspraak op maken, 'dat zij bij hun handelen hun eigen oordeel en een verantwoordelijke vrijheid bezitten en daarvan gebruik moeten maken, niet onder dwang, maar door plichtsbesef geleid'. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1 Speciaal het recht op godsdienst- en gewetensvrijheid op de weg naar waarheid wordt steeds meer als fundament van de rechten van de menselijke persoon, in hun gezamenlijkheid gezien, opgevat. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 17 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Op het 5e Internationale colloquium over juridische studies (10 mrt 1984), 4 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over de christelijke vrijheid en bevrijding, Libertatis conscientia (22 mrt 1986), 19
De scherpere zin voor de waarde en de uniciteit van de menselijke persoon alsook voor de achting die de weg van het geweten toekomt wordt dus zeker als een positieve verworvenheid van de moderne cultuur beschouwd. Deze op zichzelf authentieke waarneming heeft allerlei meer of minder passende uitdrukkingsvormen gevonden, waarvan sommige echter afwijken van de waarheid over mens als schepsel en evenbeeld van God: en daarom moeten zij gecorrigeerd resp. in het licht van het geloof gezuiverd worden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 11
Zo is men in sommige moderne denkstromingen ertoe gekomen dat men de vrijheid zozeer verheerlijkt dat men haar tot een Absolutum maakt, dat de bron van alle waarden zou zijn. In deze richting bewegen zich doctrines, die elke zin voor transcendentie verloren hebben of zelfs uitdrukkelijk atheïstisch zijn. Aan het geweten van het individu worden de voorrechten van een hoogste instantie van het zedelijk oordeel toegeschreven, die categorisch en onfeilbaar over goed en kwaad beslist. In plaats van het beginsel over de verplichting dat men het eigen geweten moet volgen komt onrechtmatig een ander: het morele oordeel zou alleen daarom waar zijn, omdat het voortkomt uit het geweten. Op deze manier is echter het absolute postulaat van de waarheid zoekgeraakt ten gunste van criteria als oprechtheid, authenticiteit, 'overeenstemming met zichzelf' zodat men tot een radicaal subjectivistische opvatting over het zedelijk oordeel komt.
Zoals meteen en duidelijk zichtbaar is, hoort bij deze ontwikkeling de crisis omtrent de waarheid. Nadat de idee van een voor het menselijk verstand kenbare universele waarheid over het goede verloren was gegaan, is onvermijdelijk ook het begrip van het geweten veranderd; het geweten wordt niet meer in zijn oorspronkelijke staat gezien, dat wil zeggen als een handeling van het inzicht van de persoon wiens taak het is, om de algemene kennis van het goede op een bepaalde situatie toe te passen en zo een oordeel te vellen over het juiste, hier en nu te kiezen gedrag; men kwam ertoe, aan het geweten van het individu het voorrecht te verlenen om de criteria voor goed en kwaad autonoom vast te leggen en dienovereenkomstig te handelen. Deze visie is niets anders dan een individualistische ethiek op grond waarvan ieder zich geconfronteerd ziet met zijn waarheid, die van de waarheid van de anderen verschillend is. In zijn uiterste consequenties loopt het individualisme uit op de ontkenning zelfs van de idee van een menselijke natuur.
Deze verschillende opvattingen vormen het uitgangspunt voor die denkrichtingen, die beweren dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen zedenwet en geweten, tussen natuur en vrijheid.
Parallel met de verheerlijking van de vrijheid en paradoxaal genoeg in tegenspraak daarmee trekt de moderne cultuur dezelfde vrijheid radicaal in twijfel. Een rij van wetenschappelijke disciplines die onder de naam 'menswetenschappen' samengevat worden, heeft terecht de aandacht gericht op de psychologische en maatschappelijke conditioneringen die het beleven van de menselijke vrijheid moeilijk maken. De kennis van zulke gebondenheden en de aandacht die daaraan geschonken wordt zijn belangrijke verworvenheden, die op verschillende terreinen van het bestaan, zoals bv. in de pedagogie of in de rechtspraak, toepassing gevonden hebben. Maar sommigen zijn zover gegaan in het overschrijden van de conclusies, die uit deze observaties legitiem te trekken zijn, dat zij de werkelijkheid van de menselijke vrijheid zelf betwijfelen of ontkennen.
Ook enkele verkeerde verklaringen van het wetenschappelijk onderzoek op antropologisch gebied moeten vermeld worden. Op grond van de grote verscheidenheid van gebruiken, gewoonten en instellingen van de mensheid besluit men, zoal niet tot de ontkenning van universele menselijke waarden, dan toch tot een relativistische moraalopvatting.
'Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te bereiken?' De morele vraag, waarop Christus antwoordt, kan het probleem van de vrijheid niet buiten beschouwing laten, stelt het zelfs in het middelpunt, omdat moraal zonder vrijheid niet bestaat: 'Alleen vrij kan de mens zich tot het goede keren'. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
Maar welke vrijheid wordt bedoeld? Voor onze tijdgenoten, die de vrijheid 'hoogachten en er hartstochtelijk naar streven', haar echter 'vaak op verkeerde manier verdedigen, als grond om alles te doen, als het maar bevalt, zelfs het kwade' zet het Concilie de 'ware' vrijheid uiteen: 'De ware vrijheid is echter een verheven kenmerk van het beeld van God in de mens: God wilde namelijk de mens 'aan de macht van de eigen beslissing overlaten' Vgl. Sir. 15, 14 , zodat hij zijn Schepper uit eigen beslissing zoekt en vrij tot de volle en zalige voleinding in eenheid met God komt'. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17 Wanneer voor de mens het recht bestaat, om op zijn weg van het zoeken naar de waarheid gerespecteerd te worden, dan bestaat nog vooraf de voor ieder belangrijke morele verplichting om de waarheid te zoeken en om aan de eenmaal erkende waarheid vast te houden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 2 Vgl. Paus Gregorius XVI, Encycliek, Over liberalisme en godsdienstig relativisme, Mirari vos arbitramur (15 aug 1832) Vgl. Z. Paus Pius IX, Encycliek, Over de zuiverheid van de Katholieke leer, Quanta Cura (8 dec 1864) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888). Romae 1889, 212-246 In deze zin placht kardinaal J.H. Newman, prominent voorvechter van de rechten van het geweten, met beslistheid te stellen: 'Het geweten heeft rechten, omdat het plichten heeft'. H. John Henry Kardinaal Newman, A letter addressed to His Grace the Duke of Norfolk: Certain Difficulties Felt by Anglicans in Catholic Teaching. (Uniform Edition: Longman, Green and Company, London, 1868-1881), Bd. 2, S. 250.
Bepaalde richtingen in de tegenwoordige moraaltheologie interpreteren onder invloed van de hier in herinnering geroepen subjectivistische en individualistische stromingen de verhouding van de vrijheid tot de zedenwet, tot de menselijke natuur en tot het geweten op nieuwe wijze en stellen nieuwsoortige criteria voor de zedelijke waardering van handelingen voor: dit zijn tendensen die in hun variëteit overeenstemmen in een punt: dat de vrijheid afhankelijk is van de waarheid zwakken ze af, of ze ontkennen het zelfs.
Willen we deze tendensen aan een kritische toets onderwerpen, die geschikt is niet alleen om te onderkennen wat er legitiem, nuttig en waardevol in is, maar tegelijk om hun tweeduidigheid, gevaren en dwalingen bloot te leggen, dan moeten we ze in het licht van de fundamentele afhankelijkheid der vrijheid van de waarheid toetsen, een afhankelijkheid, die haar helderste en bindendste uitdrukking gevonden heeft in de woorden van Christus: 'Dan zult ge de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken' (Joh. 8, 32).