H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Alleen God kan op de vraag naar het goede antwoorden, omdat Hij het Goede is. Maar God heeft reeds op deze vraag geantwoord: Hij heeft dat gedaan, doordat Hij de mens geschapen heeft en hem met wijsheid en liefde door de hem in het hart geschreven wet Vgl. Rom. 2, 15 , de 'natuurlijke wet' afgestemd heeft op zijn doel. Deze natuurlijke wet is 'niets anders dan het ons door God ingegeven licht van het verstand, waardoor wij weten, wat we moeten doen en wat vermijden. Dit licht en deze wet heeft God ons bij de schepping geschonken'. H. Thomas van Aquino, Opuscula theologica. II, nr 1129, Ed. Taurinens. (1954), 245: In duo praecepta caritatis et in decem legis praecepta. Prologus: Opuscula theologica Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 91, a. 2 Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1955 Hij heeft het toen in de geschiedenis van Israël in het bijzonder met de 'tien woorden' gedaan, dat wil zeggen met de geboden van de Sinaï, waardoor God het bestaan van het verbondsvolk heeft bevestigd Vgl. Ex. 24 en het ertoe geroepen heeft om 'onder alle volken zijn bijzondere eigendom', 'een heilig volk' te zijn Vgl. Ex. 19, 5-6 , dat zijn heiligheid onder alle volken mag laten stralen Vgl. Wijsh. 18, 4 Vgl. Ez. 20, 41 . Het geschenk van de tien geboden is belofte en teken van het Nieuwe Verbond, wanneer de wet weer en voorgoed in het hart van de mensen gegrift zal worden Vgl. Jer. 31, 31-34 en in plaats komt van de wet van de zonde, die dit hart had misvormd Vgl. Jer. 17, 1 . Dan wordt hem 'een nieuw hart' geschonken, want in hem zal 'een nieuwe geest', de Geest van God, wonen Vgl. Ez. 36, 24-28 . Vgl. H. Maximus Confessor, Quaestiones ad Thalassium. Q. 64: PG 90, 723-728.
Na de betekenisvolle precisering: 'Slechts een is 'de Goede'' antwoordt Jezus daarom de jongeman: 'Wanneer je echter het leven wilt bereiken, onderhoud dan de geboden' (Mt. 19, 17). Daarmee ontstaat een nauwe samenhang tussen het eeuwige leven en het onderhouden van Gods geboden: Gods geboden wijzen de mensen de weg van het leven en leiden hen naar Hem. Uit de mond van Jezus, de nieuwe Mozes, worden aan de mensen de geboden van de Decaloog opnieuw geschonken; Hijzelf bevestigt ze definitief en stelt ze ons als weg en voorwaarde van het heil voor. Aan het gebod is een belofte verbonden: in het Oude Verbond was het voorwerp van de belofte het bezit van een land, waarin het volk een bestaan in vrijheid en gerechtigheid zou moeten kunnen hebben Vgl. Deut. 6, 20-25 ; in het Nieuwe Verbond is voorwerp van de belofte het 'Hemelrijk', zoals Jezus aan het begin van de Bergrede - de rede die de rijkste en de volledigste presentatie van de Nieuwe Wet bevat Vgl. Mt. 5-7 - in duidelijke overeenstemming met de aan Mozes door God op de Sinaï gegeven Tien Geboden, zegt. Op dezelfde werkelijkheid van het Hemelrijk heeft de uitdrukking 'eeuwig leven' betrekking, dat deelname aan het leven van God zelf is: het vindt zijn volmaakte verwerkelijking pas na de dood, maar is in het geloof nu al licht der waarheid, bron van zin voor het leven, beginnende deelneming aan een volheid in de navolging van Christus. Jezus zegt namelijk na de ontmoeting met de rijke jongeling tot de leerlingen: 'En ieder die omwille van mijn Naam huizen of broeders, zusters, vaders, moeders, kinderen of akkers verlaten heeft zal daarvoor het honderdvoudige ontvangen en het eeuwige leven winnen' (Mt. 19, 29).
Het antwoord van Jezus is voor de jonge man niet voldoende, en hij vraagt de Meester verder over de geboden die onderhouden moeten worden; 'Daarna vroeg hij Hem: Welke?' (Mt. 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven zou moeten doen om de erkenning van de heiligheid van God te verkondigen. Nadat Jezus de blik van de jongeman op God heeft gebracht, herinnert Hij hem aan de geboden van de Catechismus-Compendium
Tien Geboden
(), die betrekking hebben op de naaste; 'Jezus antwoordde: Je zult niet doden, je zult niet echtscheiden, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen, eer je vader en je moeder! En: Je zult je naaste liefhebben als jezelf' (Mt. 18-19).
Uit de samenhang van het gesprek, en vooral uit de vergelijking van de tekst bij Mattheus met de parallelplaatsen bij Marcus en Lucas blijkt dat Jezus niet de bedoeling heeft, alle geboden, die nodig zijn om 'het leven te bereiken', één voor één op te sommen; maar dat het er Hem veeleer om gaat, de jonge man te wijzen op de 'centrale plaats' van de tien geboden voor alle andere geboden om aan te geven wat voor de mens 'Ik ben de Heer uw God' betekent. Het kan dus niet aan onze aandacht ontsnappen, aan welke geboden van de wet de Heer de jongeman herinnert: het zijn enkele geboden, die tot de zogenaamde 'tweede tafel' van de Decaloog horen, waarvan de samenvatting Vgl. Rom. 13, 8-10
en het fundament het gebod van de naastenliefde is: 'Bemin uw naaste als uzelf' (Mt. 19, 19) Vgl. Mc. 12, 31
. In dit gebod komt heel duidelijk de unieke waarde van de menselijke persoon tot uitdrukking, die 'het enige schepsel is, dat God omwille van zichzelf gewild heeft'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 De verschillende geboden van de Catechismus-Compendium
Tien Geboden
() weerspiegelen inderdaad slechts dat ene dat de menselijke persoon betreft, op de zelfde wijze als waarop de veelvoudige bona de identiteit van de menselijke persoon als geestelijk en lichamelijk wezen in zijn betrekking met God, met de naaste en met de wereld van de dingen aanduiden. Zoals wij in de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) lezen 'zijn de tien geboden deel van de openbaring van God. Tegelijkertijd leren zij ons de ware natuur van de mens. Zij brengen zijn wezenlijke plichten naar voren en daarmee, indirect, ook de grondrechten die eigen zijn aan de natuur van de menselijke persoon'. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2070
De geboden waaraan Jezus zijn jonge gesprekspartner herinnert zijn ervoor bestemd het welzijn van de persoon, evenbeeld van God, door de bescherming van zijn bona te garanderen. 'Je zult niet doden, je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen', zijn zedelijke regels die als verboden zijn geformuleerd. De negatieve voorschriften drukken bijzonder krachtig de absolute eis uit om het menselijk leven, de gemeenschap van personen in het huwelijk, het privé-eigendom, de waarachtigheid en de goede naam te beschermen.
De geboden bieden dus de grondvoorwaarden voor de naastenliefde; tegelijkertijd dienen ze als controle daarvoor. Zij vormen de eerste noodzakelijke etappe op de weg naar de vrijheid, haar begin: 'De eerste vrijheid - schrijft de heilige Augustinus -bestaat in het vrij zijn van schuldige daden: dat zouden bv. moord zijn, echtbreuk, ontucht, diefstal, bedrog, Godslastering enz. Wanneer iemand begint niets met deze wandaden van doen te hebben (en geen christen mag iets daarmee van doen hebben), begint hij het hoofd op te heffen naar de vrijheid, maar dat is pas het begin van de vrijheid, niet de volkomen vrijheid..'. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 41, 10: CCL 36, 363.
Dat betekent natuurlijk niet, dat Jezus voorrang zou willen geven aan de naastenliefde of haar zelfs van de liefde tot God scheiden. Het tegendeel is het geval, zoals zijn gesprek met de wetgeleerden bewijst: als deze Hem een bijna gelijke vraag als de rijke jongeling stelt, ziet hij zich door Jezus verwezen naar de beide geboden van de liefde tot God en de naastenliefde Vgl. Lc. 10, 25-27 en ertoe opgeroepen te beseffen, dat alleen het gehoorzamen aan deze geboden kan leiden tot het eeuwige leven: 'Handel daarnaar en ge zult leven' (Lc. 10, 28). Tekenend is in elk geval dat juist het tweede van deze geboden de nieuwsgierigheid en de vraag van de wetgeleerde wekt: 'En wie is mijn naaste?' (Lc. 10, 29). De Meester antwoord met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, de sleutelgelijkenis voor het volle verstaan van het gebod van de naastenliefde Vgl. Lc. 10, 30-37 .
De beide geboden waaraan 'de hele wet hangt en de profeten' (Mt. 22, 40), zijn ten diepste met elkaar verbonden en doordringen elkaar. Van hun onlosmakelijke eenheid wordt door Jezus met zijn woorden en met zijn leven getuigd: Zijn zending bereikt haar hoogtepunt aan het kruis, dat de verlossing brengt Vgl. Joh. 3, 14-15 , teken van zijn ondeelbare liefde tot de Vader en tot de mensheid Vgl. Joh. 13, 1 .
Zowel het Oude als het Nieuwe Testament brengen heel duidelijk tot uitdrukking, dat zonder de naastenliefde die concreet wordt in het onderhouden van de geboden, de echte Godsliefde niet mogelijk is. Met buitengewone kracht van woorden schrijft de H. Johannes: 'Als iemand zegt: Ik bemin God!, maar zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Wie immers zijn broeder niet bemint, die hij ziet, kan God niet beminnen, die hij niet ziet' (1 Joh. 4, 20). De evangelist stemt in met de morele verkondiging van Christus die in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan Vgl. Lc. 10, 30-37 en in de 'redevoering' over het Laatste Oordeel op bewonderenswaardige en niet mis te verstane wijze haar uitdrukking vindt Vgl. Mt. 25, 31-46 .
In de bergrede die de Magna Charta is van de moraal van het evangelie, Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. in Monte, I, 1, 1: CCL 35, 1-2 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. in Monte, I, 1, 1: CCL 35, 1-2. zegt Jezus: 'Denk niet dat ik gekomen ben om de wet en de profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om af te schaffen maar om tot vervulling te brengen' (Mt. 5, 17). Christus is de sleutelfiguur van de Heilige Schrift: 'Jullie onderzoeken de Schriften: juist zij leggen getuigenis over Mij af' Vgl. Joh. 5, 39 ; Hij is het middelpunt van het heilsplan, de samenvatting van het Oude en het Nieuwe Testament, van de belofte van de wet en van hun vervulling in het evangelie; Hij is de levende en eeuwige verbinding tussen het Oude en het Nieuwe Verbond. In zijn commentaar op de vaststelling van Paulus 'Christus is het einde van de wet' (Rom. 10, 4), schrijft de H. Ambrosius: 'Einde niet als wegvallen, maar als volheid van de wet: deze vervult zich in Christus (plenitudo legis in Christo est) vanaf het moment waarop Hij gekomen is, niet om de wet op te heffen maar om haar ten einde te voeren, haar te vervullen. Juist zoals er een Oude Testament is, maar alle waarheid in het Nieuwe Testament is, zo gaat het ook met de wet: die wet die door Mozes is gegeven is zinnebeeld van de wet. Die wet is waarlijk een afschrift van de waarheid'. H. Ambrosius van Milaan, Enarrat in Psal.. CXVIII Expositio, sermo 18, 37: PL 15, 1541 Vgl. H. Chromatius van Aquileia, Tractatus. in Mathaeum, XX, I, 1-4: CCL 9/A, 291-292.
Jezus brengt de geboden van God, in het bijzonder het gebod van de naastenliefde tot hun vervulling doordat Hij hun eisen verinnerlijkt en er grotere radicaliteit aan verleent: de liefde tot de naaste komt uit een hart dat bemint en dat juist daarom, omdat het liefheeft, bereid is aan de hoogste eisen te voldoen. Jezus laat zien, dat de geboden niet als een niet te overschrijden minimumgrens verstaan mogen worden, maar veeleer als een pad, dat openligt voor een zedelijke en geestelijke weg van volmaaktheid waarvan de ziel de liefde is Vgl. Kol. 3, 14 . Zo wordt het gebod 'Gij zult niet doden' tot een oproep tot zorgzame liefde, die het leven van de naaste beschermt en bevordert; het gebod dat de echtbreuk verbiedt wordt tot een uitdaging tot een reine blik die in staat is de bruidsbetekenis van het lichaam te respecteren: 'Ge hebt gehoord dat er tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; wie echter iemand doodt is schuldig voor het gerecht. Maar Ik zeg u: ieder die alleen maar boos is op zijn broeder, is schuldig voor het gerecht.. U hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Ik echter zeg u: wie alleen maar begerig naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd' (Mt. 5, 21-22.27-28). Jezus zelf is de levende 'vervulling' van de wet, omdat Hij de betekenis van de wet met het totale wegschenken van zichzelf in praktijk brengt: Hijzelf wordt in zijn Geest tot levende en persoonlijke wet die tot navolging uitnodigt, die de genade schenkt, om zijn leven en zijn liefde te delen, en die de kracht biedt, om in beslissingen en daden van Hem getuigenis af te leggen Vgl. Joh. 13, 34-35 .