
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De leer van de Kerk en vooral haar standvastigheid in de verdediging van de universele en blijvende geldigheid van de zedelijke geboden die op zichzelf staande slechte handelingen verbieden, worden niet zelden als teken van een onverdraaglijk gebrek aan toegeeflijkheid bekritiseerd, vooral als het gaat om zeer complexe en conflictrijke situaties van het huidige leven van het individu en de maatschappij: een ontoegeeflijkheid die strijdig zou zijn met een moederlijk gevoel van de Kerk.
Deze zou het, zo zegt men, aan begrip en barmhartigheid ontbreken. Maar in feite kan de moederlijkheid van de Kerk nooit gescheiden worden van haar zendingsopdracht als lerares, die ze als trouwe bruid van Christus, die de Waarheid in Persoon is, steeds moet uitvoeren: "Als lerares wordt ze niet moe, de zedelijke norm te verkondigen.. Deze norm is niet door de Kerk geschapen en niet overgelaten aan haar willekeur. In gehoorzaamheid aan de waarheid, die Christus is, wiens beeld zich in de natuur en in de waarde van de menselijke persoon weerspiegelt, interpreteert de Kerk de zedelijke norm en legt haar aan alle mensen van goede wil voor zonder hun eis tot radicaliteit en volmaaktheid te verbergen". H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 33
Waarachtig begrip en echte barmhartigheid betekenen in werkelijkheid liefde voor de menselijke persoon, voor haar ware welzijn, voor haar authentieke vrijheid. En dit komt beslist niet tot stand, doordat men de zedelijke waarheid verbergt of afzwakt, maar doordat men ze in haar diepe betekenis als uitstraling van de eeuwige wijsheid van God, die ons in Christus bereikt, en als dienst aan de mensen, aan de groei van zijn vrijheid en aan het bereiken van zijn zaligheid voorlegt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 34
Tegelijkertijd kan de duidelijke en krachtige voorstelling van de zedelijke waarheid nooit afzien van een diep en oprecht respect, getekend door geduldige en vertrouwen schenkende liefde, dat de mens op zijn morele weg nodig heeft, die vaak vanwege zwakheden en pijnlijke situaties moeilijk blijkt. De Kerk kan nooit van het "beginsel van de waarheid en de juistheid van haar gevolgen" afzien, op basis waarvan ze "het niet toestaat, goed te noemen, wat slecht is, en slecht wat goed is". Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 34 Paus Paulus VI heeft geschreven: "Het is een uitmuntende vorm van liefde voor de onsterfelijke zielen, als men op geen enkele manier beperkingen oplegt aan de heilzame leer van Christus. Dit moet echter steeds door geduld en liefde begeleid worden, waarvoor de Heer zelf in zijn omgang met de mensen een voorbeeld heeft gegeven. Hij is gekomen, niet om te oordelen maar om te redden Vgl. Joh. 3, 17 ; heel zeker was hij onverzoenlijk ten opzichte van de zonde, maar hij was barmhartig voor de zondaar". H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 29
De vasthoudendheid van de Kerk bij de verdediging van de universele en onveranderlijke zedelijke normen heeft niets onderdrukkends in zich. Ze dient enkel en alleen de ware vrijheid van de mens: Omdat er buiten de waarheid of tegen haar geen vrijheid kan zijn, moet de categorische, dat wil zeggen ontoegeeflijke en compromisloze verdediging van de absoluut nooit prijs te geven eisen van de persoonlijke waarde van de mens, weg en zelfs existentiële voorwaarde voor de vrijheid genoemd worden.
Deze dienst wordt elke mens aangeboden, gezien in de uniciteit en onherhaalbaarheid van zijn wezen en zijn bestaan. Alleen in gehoorzaamheid aan de universele zedelijke normen vindt de mens een volledige bevestiging van het unieke van zijn persoon en van de mogelijkheid van werkelijke zedelijke groei. En juist daarom is deze dienst gericht op alle mensen: niet alleen op het individu, maar ook op de gemeenschap als zodanig. Deze normen vormen inderdaad het onwrikbare fundament en de betrouwbare garantie voor een rechtvaardige en vreedzame menselijke samenleving en daarmee voor een echte democratie, die alleen in de gelijkheid van al haar in rechten en plichten verenigde leden ontstaan en groeien kan. Ten aanzien van de zedelijke normen die het in zichzelf slechte verbieden, zijn er voor niemand privileges of uitzonderingen. Of iemand heer van de wereld of de "ellendigste" is op aarde, dat maakt geen verschil: Voor de zedelijke eisen zijn we allen volkomen gelijk.
Zo ontsluiten de zedelijke normen, en op de eerste plaats de negatieve, die het doen van kwaad verbieden, hun betekenis en de tegelijkertijd persoonlijke en sociale kracht: doordat ze de onvoorwaardelijke persoonlijke waardigheid van elke mens beschermen, dienen ze het behoud van de menselijke sociale netwerken en de juiste en vruchtbare ontwikkeling hiervan. Vooral de geboden van de tweede tafel van de Decaloog, waar Jezus de jongeman uit het evangelie aan herinnert Vgl. Mt. 19, 18 vormen de grondregels van elk maatschappelijk leven.
Deze geboden worden in algemene bewoordingen geformuleerd. Maar het feit dat "begin, draagster en doel van alle maatschappelijke instituten de menselijke persoon is en ook zijn moet" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 25 staat toe en maakt het mogelijk een precisering en verklaring te geven in een uitvoerige gedragscodex. In deze zin zijn de zedelijke grondregels van het maatschappelijke leven met bepaalde eisen verbonden, die zowel de publieke machten als de burgers moeten navolgen. Ongeacht de soms goede bedoelingen en de vaak moeilijke omstandigheden zijn deze ambtsdragers en de afzonderlijke individuen nooit bevoegd, de onvervreemdbare grondrechten van de menselijke persoon te schenden. Alleen een moraal, die normen erkent, die altijd en voor allen zonder uitzondering gelden, kan daarom het ethische fundament voor het maatschappelijke samenleven zowel op nationaal als internationaal niveau garanderen.
In het licht van de ernstige vormen van sociaal en economisch onrecht en politieke corruptie, waardoor hele volkeren en naties geteisterd worden, groeit de verontwaardiging van ontelbare met voeten getreden en in hun menselijke grondrechten vernederde mensen en steeds breder en heftiger wordt het verlangen naar radicale persoonlijke en maatschappelijke vernieuwing merkbaar, die alleen in staat is, gerechtigheid, solidariteit, waarachtigheid en doorzichtigheid te garanderen.
Zeker moet er nog een lange en moeizame weg afgelegd worden, talrijke geweldige inspanningen moeten worden ondernomen, opdat zo'n vernieuwing verwezenlijkt kan worden; Reden daarvoor zijn ook de veelheid en de ernst van de oorzaken, die de huidige onrechtvaardige toestanden in de wereld kweken en voeden. Maar zoals de geschiedenis en de ervaring van elk individu leren, kan men gemakkelijk aan de wortels van deze situaties eigenlijk "culturele" oorzaken ontdekken, dat wil zeggen oorzaken, die met bepaalde opvattingen van de mens van de maatschappij en van de wereld samenhangen. In feite staat in het middelpunt van de culturele kwestie het zedelijk gevoel, dat van zijn kant op het religieuze gevoel rust en zich hierin voltooit. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 24
Alleen God, het hoogste goed, vormt het onvervreemdbare fundament en de onvervangbare voorwaarde van de zedelijkheid, dus de geboden, in het bijzonder die negatieve geboden, die steeds en in elk geval de met de waardigheid van elke menselijke persoon onverenigbare gedragspatronen en handelingen verbieden. Zo ontmoeten het hoogste goed en het zedelijke goed elkaar in de waarheid; de waarheid over God, de Schepper en Verlosser en de waarheid over de door Hem geschapen en verloste mens. Slechts op het fundament van deze waarheid is het mogelijk, een vernieuwde maatschappij op te bouwen en de gecompliceerde en drukkende problemen, die deze doen beven, op te lossen: in de eerste plaats dat van het overwinnen van verschillende vormen van totalitarisme, om de weg te banen voor de authentieke vrijheid van de persoon. "Het totalitarisme komt voort uit de ontkenning van de waarheid in de objectieve zin: Als er geen transcendente waarheid bestaat, in gehoorzaamheid waaraan de mens tot zijn volledige identiteit komt, dan bestaat er geen zeker principe dat rechtvaardige betrekkingen tussen mensen garandeert. Hun klassebelang, groepsbelang en nationaal belang brengt hen onverzoenlijk tegen over elkaar. Als de transcendente waarheid niet erkend wordt dan triomfeert het geweld van de macht en probeert iedereen, tot het uiterste van de hem ter beschikking staande middelen gebruik te maken om zonder naar rechten van de anderen te kijken zijn belangen en zijn mening door te zetten. Dan wordt de mens alleen gespaard voorzover hij kan worden gebruik als middel tot profijt van de heersenden. De wortel van het moderne totalitarisme ligt daarom in de ontkenning van de transcendente waardigheid van de mens, het zichtbare beeld van de onzichtbare God. Juist daarom, vanwege deze natuur, is hij drager van rechten, die niemand mag schenden: noch het individu, noch de groep, de klasse, de natie of de staat. Ook de meerderheid in de maatschappij mag dit niet doen: tegen de minderheid optreden, haar buitensluiten, onderdrukken, uitbuiten of proberen haar te vernietigen". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 44 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888). Leonis XIII P.M. Acta, VIII, Romae 1889, 224-226.
Daarom heeft de niet te scheiden samenhang tussen waarheid en vrijheid - uitdrukking van de wezenlijke band tussen wijsheid en wil van God - een uiterst belangrijke betekenis voor het leven van de mens op het sociaal-economische en socio-politieke vlak. Dat blijkt uit de sociale leer van de Kerk - die "op het gebied van de theologie en vooral van de moraaltheologie" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 41 - en de uitleg van de geboden, die het maatschappelijke, economische en politieke leven niet alleen met betrekking tot algemene houdingen, maar ook met betrekking tot precies bepaalde gedragswijzen en concrete handelingen regelen.
Zo benadrukt de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) op de eerste plaats, dat "op economisch gebied het respecteren van de menselijke waardigheid de deugd van de matigheid vraagt, om de hechting aan de goederen van deze wereld te beteugelen; de deugd van gerechtigheid, om de rechten van de naaste te garanderen en hem te geven wat hem toekomt; en de solidariteit overeenkomstig de gouden regel en de vrijgevigheid van de Heer, want "Hij is om uwentwil arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede" (2 Kor. 8, 9)", Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2407 om dan een reeks van gedragingen en van handelingen, die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, bij de naam te noemen: Diefstal, bewust achterhouden van geleende of verloren voorwerpen, bedrog in het zakenleven Vgl. Deut. 25, 13-16
, oneerlijke lonen Vgl. Deut. 24, 14-15
Vgl. Jak. 5, 4
, prijsverhogingen door het misbruik maken van de onwetendheid en de noodsituatie van anderen Vgl. Am. 8, 4-6
, het zich toeëigenen van bedrijfsvermogen van een onderneming voor privé-gebruik, slecht geleverd werk, belastingfraude, het vervalsen van cheques en rekeningen, buitensporige uitgaven, verspilling etc. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2408-2413 En verder: "Het zevende gebod verbiedt handelingen en ondernemingen, die om de een of andere reden - uit egoïsme, vanwege een ideologie, uit zucht naar winst of vanuit een totalitaire gezindheid, - ertoe leiden, dat mensen geknecht, en van hun persoonlijke waardigheid beroofd worden of als waren gekocht, verkocht of geruild worden. Het is een zonde tegen hun menselijke waardigheid en hun grondrechten, ze op gewelddadige wijze tot louter gebruikswaar of tot bron van winst te maken. De heilige Paulus beval een christelijke heer, zijn christelijke slaven "niet meer als slaven, maar als veel meer: als geliefde broeders" te behandelen (Filem. 16)'. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2414
Op politiek gebied is het nodig te benadrukken, dat waarachtigheid, in de relaties tussen regerenden en geregeerden, doorzichtigheid van het openbare bestuur, onpartijdigheid bij het dienen van de staat, respect voor de rechten ook van politieke tegenstanders, bescherming van de rechten van de aangeklaagden tegen summiere processen en veroordelingen, juist en gewetensvol gebruik van gemeenschappelijke financiële middelen, het afwijzen van twijfelachtige of ongeoorloofde middelen om de macht te allen prijze te veroveren, vast te houden en te uit te breiden, principes zijn, die hun diepste wortel - zoals ook hun unieke dringende noodzaak - in de transcendente waarde van de persoon en in de objectieve zedelijke eisen voor het functioneren van de staat hebben. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 42 Als men zich er niet aan houdt, breekt het fundament van het politieke samenleven stuk, en het hele maatschappelijke leven wordt daardoor steeds meer, bedreigd en aan het verval prijsgegeven Vgl. Ps. 14, 3-4 Vgl. Openb. 18, 2-3.9-24 . Na de neergang van de ideologieën in veel landen, die de politiek met een totalitair wereldbeeld verbonden - waaronder vooral het marxisme - tekent zich nu een niet minder ernstig gevaar af, met het oog op de ontkenning van de grondrechten van de menselijke persoon en het vertalen van de religieuze vraag die in het hart van elk menselijk wezen bestaat, in politieke categorieën: Het is het gevaar van het verbinden van democratie met ethisch relativisme, dat aan de burgerlijke samenleving elk zeker zedelijk referentiepunt ontneemt, ja meer nog, haar berooft van de erkenning van de waarheid. Want "als er geen laatste waarheid is, die het politieke handelen leidt en er oriëntering aan geeft, dan kunnen de ideeën en overtuigingen gemakkelijk voor machtsdoeleinden misbruikt worden. Een democratie zonder waarden verandert, zoals de geschiedenis bewijst, gemakkelijk in een openlijk of achterbaks totalitarisme". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 46
In alle sectoren van het persoonlijke, familiale maatschappelijke en politieke leven bewijst dus de moraal - die zich op de waarheid baseert en zich in de waarheid voor de authentieke vrijheid opent - niet alleen voor de individuele mens en zijn groei in het goede, maar ook voor de maatschappij en haar ware ontwikkeling een oorspronkelijke niet te vervangen en zeer waardevolle dienst.