H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
In het probleem van de zedelijkheid van het menselijk handelen en speciaal in de vraag naar het bestaan van in zichzelf slechte handelingen, concentreert zich, zoals men ziet, in zekere zin de vraag naar de mens zelf, naar zijn waarheid en de daaruit voortvloeiende consequenties. Wanneer de Kerk erkent en leert dat er concrete menselijke handelingen zijn, die in zichzelf al slecht zijn, blijft zij trouw aan de volle waarheid over de mens en respecteert hem daarmee en bevordert zijn waardigheid en roeping. Als gevolg daarvan moet zij de boven uiteengezette theorieën, die indruisen tegen deze waarheid, afwijzen.
Broeders in het bisschopsambt, wij mogen ons er echter niet toe beperken, de gelovigen over de dwalingen en gevaren van enkele ethische theorieën te onderrichten. We moeten vooral de fascinerende schittering van die waarheid laten zien, die Jezus Christus zelf is. In Hem, die de Waarheid is Vgl. Joh. 14, 6 , kan de mens middels zijn goede daden zijn roeping in vrijheid tot gehoorzaamheid jegens de goddelijke wet, die in het gebod van de liefde tot God en de naaste samengevat is, volledig begrijpen en volmaakt beleven. En dat alles geschiedt door de gave van de heilige Geest, de Geest van de waarheid, de vrijheid en de liefde: in Hem is het ons gegeven, ons de wet eigen te maken en haar als een impuls voor de ware persoonlijke vrijheid te begrijpen en te beleven. 'De volmaakte wet is de wet van de vrijheid' (Jak. 1, 25).