H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Voor het overige is de bedoeling dan goed, wanneer ze op het ware goed van de persoon, met het oog op haar laatste doel, gericht is. De handelingen echter die op grond van hun object niet op God zijn af te stemmen en die 'de menselijke persoon onwaardig' zijn, staan altijd en in ieder geval tegenover dit goede. In deze zin betekent het in acht nemen van de normen, die zulke handelingen verbieden en semper et pro semper, dat wil zeggen zonder uitzondering, verplichten, niet alleen geen beperking voor de goede bedoeling, het is juist de fundamentele uitdrukking van een goede bedoeling.
De leer van het object als bron van de zedelijkheid is authentieke uitdrukkingsvorm van de Bijbelse moraal van het Verbond en van de geboden, de liefde en de overige deugden. De zedelijke kwaliteit van menselijk handelen hangt van de trouw aan deze geboden af, die uitdrukking van gehoorzaamheid en liefde is. En daarom - we herhalen het nog eens - moet als dwaas worden afgewezen de mening, dat het onmogelijk zou zijn om de bewuste keuze van enkele gedragswijzen resp. concrete handelingen naar hun species als zedelijk slecht te kwalificeren, zonder de bedoeling op grond waarvan deze keuze gemaakt werd, of zonder het geheel van de voorzienbare gevolgen van iedere handeling voor alle betroffen personen in aanmerking te nemen. Zonder deze verstandelijke bepaling van de moraliteit van het menselijk handelen zou het onmogelijk zijn, een 'objectieve zedelijke orde' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7 aan te nemen en een of andere door inhoudelijke gezichtspunten bepaalde norm vast te stellen, die zonder uitzondering verplicht: en dat tot schade van de broederlijkheid onder de mensen en de waarheid over het goede en evenzeer tot nadeel van de kerkelijke gemeenschap.