
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Wanneer de Kerk het bestaan van 'in zichzelf slechte' handelingen leert, dan vat zij de leer van de Heilige Schrift op. De apostel stelt categorisch vast: 'Maak uzelf niets wijs! Hoerenlopers noch afgodendienaars, echtbrekers noch schandknapen, knapenschenders noch dieven, geen gierigaards, dronkaards, lasteraars, oplichters zullen het rijk Gods erven' (1 Kor. 6, 9-10).
Wanneer de daden in zichzelf slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere omstandigheden hun slechtheid weliswaar afzwakken, maar niet opheffen: het zijn 'onherstelbaar' slechte handelingen, die op zichzelf en in zichzelf niet af te stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke persoon: 'Wie zou met het oog op de handelingen die 'van zichzelf' zonden zijn (cum iam opera ipsa peccata sunt) - schrijft de H. Augustinus -, zoals diefstal, ontucht, Godslastering, durven te beweren dat ze, als ze uit goede motieven (causis bonis) zouden worden gedaan, geen zonden meer zouden zijn of, een nog absurder conclusie, dat het gerechtvaardigde zonden zouden zijn? '. H. Augustinus, Contra mendacium. VII, 18: PL 40, 528 Vgl. H. Thomas van Aquino, Quaestiones de quodlibet. IX, q. 7, a. 2 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1753-1755
Daarom kunnen de omstandigheden of de bedoelingen nooit een reeds in zichzelf of door zijn object zedeloze daad in een 'subjectief' goede of als keuze verdedigbare daad veranderen.