H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Om redelijke criteria voor de juiste zedelijke beslissing te verschaffen, houden de genoemde theorieën rekening met de bedoeling en de gevolgen van het menselijk handelen. Zeker moeten zowel de bedoeling - zoals Jezus in duidelijke tegenstelling met de schriftgeleerden en farizeeën, die zonder naar het hart te kijken, bepaalde uiterlijke werken tot in detail voorschreven, met bijzondere nadruk beklemtoont Vgl. Mc. 7, 20-21 Vgl. Mt. 15, 19 -, alsook de als gevolg van een bijzondere handeling verworven bona en vermeden mala afdoend in aanmerking genomen worden. Het gaat om een eis van verantwoordelijkheid. Maar de overweging van deze gevolgen - evenmin als van de bedoelingen - volstaat niet voor de waardering van de morele kwaliteit van een concrete keuze. De afweging van bona en mala die als de gevolgen van een handeling voorzienbaar zijn, is geen geschikte methode, om te kunnen bepalen of de keuze van dit gedrag 'naar haar soort' of 'in zichzelf' zedelijk goed of slecht, geoorloofd of ongeoorloofd is. De voorzienbare gevolgen horen tot die omstandigheden van de daad, die weliswaar de zwaarte van een slechte handeling zouden kunnen modificeren, maar niet haar morele species veranderen.
Voor het overige weet iedereen, hoe moeilijk - of, beter, hoe onmogelijk - het is, om alle gevolgen en alle in voor-morele zin goede resp. slechte effecten van de eigen handelingen te beoordelen: een uitputtende verstandelijke raming is niet mogelijk. Hoe moet men proporties vaststellen, die van een waardering afhangen, waarvan de criteria in duisternis verkeren? Hoe zou men op grond van dergelijke dubieuze ramingen een absolute verplichting kunnen rechtvaardigen?